Vervoeging van pimpelen
Onbepaalde wijs (infinitief): pimpelen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pimpel
- jij pimpelt
- hij/zij/het pimpelt
- wij pimpelen
- jullie pimpelen
- zij pimpelen
Präsens Indikativ
- ich saufe
- du säufst
- er/sie/es säuft
- wir saufen
- ihr sauft
- sie saufen
Onvoltooid verleden tijd
- ik pimpelde
- jij pimpelde
- hij/zij/het pimpelde
- wij pimpelden
- jullie pimpelden
- zij pimpelden
Präteritum Indikativ
- ich soff
- du soffst
- er/sie/es soff
- wir soffen
- ihr sofft
- sie soffen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepimpeld
- jij hebt gepimpeld
- hij/zij/het heeft gepimpeld
- wij hebben gepimpeld
- jullie hebben gepimpeld
- zij hebben gepimpeld
Perfekt Indikativ
- ich habe gesoffen
- du hast gesoffen
- er/sie/es hat gesoffen
- wir haben gesoffen
- ihr habt gesoffen
- sie haben gesoffen
Voltooid verleden tijd
- ik had gepimpeld
- jij had gepimpeld
- hij/zij/het had gepimpeld
- wij hadden gepimpeld
- jullie hadden gepimpeld
- zij hadden gepimpeld
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gesoffen
- du hattest gesoffen
- er/sie/es hatte gesoffen
- wir hatten gesoffen
- ihr hattet gesoffen
- sie hatten gesoffen
Toekomende tijd I
- ik zal pimpelen
- jij zult pimpelen
- hij/zij/het zal pimpelen
- wij zullen pimpelen
- jullie zullen pimpelen
- zij zullen pimpelen
Futur I Indikativ
- ich werde saufen
- du wirst saufen
- er/sie/es wird saufen
- wir werden saufen
- ihr werdet saufen
- sie werden saufen
Toekomende tijd II
- ik zal gepimpeld hebben
- jij zult gepimpeld hebben
- hij/zij/het zal gepimpeld hebben
- wij zullen gepimpeld hebben
- jullie zullen gepimpeld hebben
- zij zullen gepimpeld hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gesoffen haben
- du wirst gesoffen haben
- er/sie/es wird gesoffen haben
- wir werden gesoffen haben
- ihr werdet gesoffen haben
- sie werden gesoffen haben
Conditionalis I
- ik zou pimpelen
- jij zou pimpelen
- hij/zij/het zou pimpelen
- wij zouden pimpelen
- jullie zouden pimpelen
- zij zouden pimpelen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde saufen
- du würdest saufen
- er/sie/es würde saufen
- wir würden saufen
- ihr würdet saufen
- sie würden saufen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepimpeld
- jij zou hebben gepimpeld
- hij/zij/het zou hebben gepimpeld
- wij zouden hebben gepimpeld
- jullie zouden hebben gepimpeld
- zij zouden hebben gepimpeld
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gesoffen haben
- du würdest gesoffen haben
- er/sie/es würde gesoffen haben
- wir würden gesoffen haben
- ihr würdet gesoffen haben
- sie würden gesoffen haben
Imperatief
- jij pimpel
- jullie pimpelt
Imperativ
- du sauf(e)
- ihr sauft