Vervoeging van plannen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik plan
- jij plant
- hij/zij/het plant
- wij plannen
- jullie plannen
- zij plannen
Präsens Indikativ
- ich entwerfe
- du entwirfst
- er/sie/es entwirft
- wir entwerfen
- ihr entwerft
- sie entwerfen
Onvoltooid verleden tijd
- ik plande
- jij plande
- hij/zij/het plande
- wij planden
- jullie planden
- zij planden
Präteritum Indikativ
- ich entwarf
- du entwarfst
- er/sie/es entwarf
- wir entwarfen
- ihr entwarft
- sie entwarfen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepland
- jij hebt gepland
- hij/zij/het heeft gepland
- wij hebben gepland
- jullie hebben gepland
- zij hebben gepland
Perfekt Indikativ
- ich habe entworfen
- du hast entworfen
- er/sie/es hat entworfen
- wir haben entworfen
- ihr habt entworfen
- sie haben entworfen
Voltooid verleden tijd
- ik had gepland
- jij had gepland
- hij/zij/het had gepland
- wij hadden gepland
- jullie hadden gepland
- zij hadden gepland
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte entworfen
- du hattest entworfen
- er/sie/es hatte entworfen
- wir hatten entworfen
- ihr hattet entworfen
- sie hatten entworfen
Toekomende tijd I
- ik zal plannen
- jij zult plannen
- hij/zij/het zal plannen
- wij zullen plannen
- jullie zullen plannen
- zij zullen plannen
Futur I Indikativ
- ich werde entwerfen
- du wirst entwerfen
- er/sie/es wird entwerfen
- wir werden entwerfen
- ihr werdet entwerfen
- sie werden entwerfen
Toekomende tijd II
- ik zal gepland hebben
- jij zult gepland hebben
- hij/zij/het zal gepland hebben
- wij zullen gepland hebben
- jullie zullen gepland hebben
- zij zullen gepland hebben
Futur II Indikativ
- ich werde entworfen haben
- du wirst entworfen haben
- er/sie/es wird entworfen haben
- wir werden entworfen haben
- ihr werdet entworfen haben
- sie werden entworfen haben
Conditionalis I
- ik zou plannen
- jij zou plannen
- hij/zij/het zou plannen
- wij zouden plannen
- jullie zouden plannen
- zij zouden plannen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde entwerfen
- du würdest entwerfen
- er/sie/es würde entwerfen
- wir würden entwerfen
- ihr würdet entwerfen
- sie würden entwerfen
Conditionalis II
- ik zou hebben gepland
- jij zou hebben gepland
- hij/zij/het zou hebben gepland
- wij zouden hebben gepland
- jullie zouden hebben gepland
- zij zouden hebben gepland
Futur II Konjunktiv II
- ich würde entworfen haben
- du würdest entworfen haben
- er/sie/es würde entworfen haben
- wir würden entworfen haben
- ihr würdet entworfen haben
- sie würden entworfen haben
Imperatief
- jij plan
- jullie plant
Imperativ
- du entwirf
- ihr entwerft