Vervoeging van salderen
Onbepaalde wijs (infinitief): salderen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik saldeer
- jij saldeert
- hij/zij/het saldeert
- wij salderen
- jullie salderen
- zij salderen
Präsens Indikativ
- ich saldiere
- du saldierst
- er/sie/es saldiert
- wir saldieren
- ihr saldiert
- sie saldieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik saldeerde
- jij saldeerde
- hij/zij/het saldeerde
- wij saldeerden
- jullie saldeerden
- zij saldeerden
Präteritum Indikativ
- ich saldierte
- du saldiertest
- er/sie/es saldierte
- wir saldierten
- ihr saldiertet
- sie saldierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesaldeerd
- jij hebt gesaldeerd
- hij/zij/het heeft gesaldeerd
- wij hebben gesaldeerd
- jullie hebben gesaldeerd
- zij hebben gesaldeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe saldiert
- du hast saldiert
- er/sie/es hat saldiert
- wir haben saldiert
- ihr habt saldiert
- sie haben saldiert
Voltooid verleden tijd
- ik had gesaldeerd
- jij had gesaldeerd
- hij/zij/het had gesaldeerd
- wij hadden gesaldeerd
- jullie hadden gesaldeerd
- zij hadden gesaldeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte saldiert
- du hattest saldiert
- er/sie/es hatte saldiert
- wir hatten saldiert
- ihr hattet saldiert
- sie hatten saldiert
Toekomende tijd I
- ik zal salderen
- jij zult salderen
- hij/zij/het zal salderen
- wij zullen salderen
- jullie zullen salderen
- zij zullen salderen
Futur I Indikativ
- ich werde saldieren
- du wirst saldieren
- er/sie/es wird saldieren
- wir werden saldieren
- ihr werdet saldieren
- sie werden saldieren
Toekomende tijd II
- ik zal gesaldeerd hebben
- jij zult gesaldeerd hebben
- hij/zij/het zal gesaldeerd hebben
- wij zullen gesaldeerd hebben
- jullie zullen gesaldeerd hebben
- zij zullen gesaldeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde saldiert haben
- du wirst saldiert haben
- er/sie/es wird saldiert haben
- wir werden saldiert haben
- ihr werdet saldiert haben
- sie werden saldiert haben
Conditionalis I
- ik zou salderen
- jij zou salderen
- hij/zij/het zou salderen
- wij zouden salderen
- jullie zouden salderen
- zij zouden salderen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde saldieren
- du würdest saldieren
- er/sie/es würde saldieren
- wir würden saldieren
- ihr würdet saldieren
- sie würden saldieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gesaldeerd
- jij zou hebben gesaldeerd
- hij/zij/het zou hebben gesaldeerd
- wij zouden hebben gesaldeerd
- jullie zouden hebben gesaldeerd
- zij zouden hebben gesaldeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde saldiert haben
- du würdest saldiert haben
- er/sie/es würde saldiert haben
- wir würden saldiert haben
- ihr würdet saldiert haben
- sie würden saldiert haben
Imperatief
- jij saldeer
- jullie saldeert
Imperativ
- du saldiere
- ihr saldiert