Vervoeging van samenspelen
Onbepaalde wijs (infinitief): samenspelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik speel samen
- jij speelt samen
- hij/zij/het speelt samen
- wij spelen samen
- jullie spelen samen
- zij spelen samen
Onvoltooid verleden tijd
- ik speelde samen
- jij speelde samen
- hij/zij/het speelde samen
- wij speelden samen
- jullie speelden samen
- zij speelden samen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb samengespeeld
- jij hebt samengespeeld
- hij/zij/het heeft samengespeeld
- wij hebben samengespeeld
- jullie hebben samengespeeld
- zij hebben samengespeeld
Voltooid verleden tijd
- ik had samengespeeld
- jij had samengespeeld
- hij/zij/het had samengespeeld
- wij hadden samengespeeld
- jullie hadden samengespeeld
- zij hadden samengespeeld
Toekomende tijd I
- ik zal samenspelen
- jij zult samenspelen
- hij/zij/het zal samenspelen
- wij zullen samenspelen
- jullie zullen samenspelen
- zij zullen samenspelen
Toekomende tijd II
- ik zal samengespeeld hebben
- jij zult samengespeeld hebben
- hij/zij/het zal samengespeeld hebben
- wij zullen samengespeeld hebben
- jullie zullen samengespeeld hebben
- zij zullen samengespeeld hebben
Conditionalis I
- ik zou samenspelen
- jij zou samenspelen
- hij/zij/het zou samenspelen
- wij zouden samenspelen
- jullie zouden samenspelen
- zij zouden samenspelen
Conditionalis II
- ik zou hebben samengespeeld
- jij zou hebben samengespeeld
- hij/zij/het zou hebben samengespeeld
- wij zouden hebben samengespeeld
- jullie zouden hebben samengespeeld
- zij zouden hebben samengespeeld
Imperatief
- jij speel samen
- jullie speelt samen