Vervoeging van solderen
Onbepaalde wijs (infinitief): solderen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik soldeer
- jij soldeert
- hij/zij/het soldeert
- wij solderen
- jullie solderen
- zij solderen
Präsens Indikativ
- ich schweiße
- du schweißt
- er/sie/es schweißt
- wir schweißen
- ihr schweißt
- sie schweißen
Onvoltooid verleden tijd
- ik soldeerde
- jij soldeerde
- hij/zij/het soldeerde
- wij soldeerden
- jullie soldeerden
- zij soldeerden
Präteritum Indikativ
- ich schweißte
- du schweißtest
- er/sie/es schweißte
- wir schweißten
- ihr schweißtet
- sie schweißten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesoldeerd
- jij hebt gesoldeerd
- hij/zij/het heeft gesoldeerd
- wij hebben gesoldeerd
- jullie hebben gesoldeerd
- zij hebben gesoldeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe geschweißt
- du hast geschweißt
- er/sie/es hat geschweißt
- wir haben geschweißt
- ihr habt geschweißt
- sie haben geschweißt
Voltooid verleden tijd
- ik had gesoldeerd
- jij had gesoldeerd
- hij/zij/het had gesoldeerd
- wij hadden gesoldeerd
- jullie hadden gesoldeerd
- zij hadden gesoldeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschweißt
- du hattest geschweißt
- er/sie/es hatte geschweißt
- wir hatten geschweißt
- ihr hattet geschweißt
- sie hatten geschweißt
Toekomende tijd I
- ik zal solderen
- jij zult solderen
- hij/zij/het zal solderen
- wij zullen solderen
- jullie zullen solderen
- zij zullen solderen
Futur I Indikativ
- ich werde schweißen
- du wirst schweißen
- er/sie/es wird schweißen
- wir werden schweißen
- ihr werdet schweißen
- sie werden schweißen
Toekomende tijd II
- ik zal gesoldeerd hebben
- jij zult gesoldeerd hebben
- hij/zij/het zal gesoldeerd hebben
- wij zullen gesoldeerd hebben
- jullie zullen gesoldeerd hebben
- zij zullen gesoldeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geschweißt haben
- du wirst geschweißt haben
- er/sie/es wird geschweißt haben
- wir werden geschweißt haben
- ihr werdet geschweißt haben
- sie werden geschweißt haben
Conditionalis I
- ik zou solderen
- jij zou solderen
- hij/zij/het zou solderen
- wij zouden solderen
- jullie zouden solderen
- zij zouden solderen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schweißen
- du würdest schweißen
- er/sie/es würde schweißen
- wir würden schweißen
- ihr würdet schweißen
- sie würden schweißen
Conditionalis II
- ik zou hebben gesoldeerd
- jij zou hebben gesoldeerd
- hij/zij/het zou hebben gesoldeerd
- wij zouden hebben gesoldeerd
- jullie zouden hebben gesoldeerd
- zij zouden hebben gesoldeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschweißt haben
- du würdest geschweißt haben
- er/sie/es würde geschweißt haben
- wir würden geschweißt haben
- ihr würdet geschweißt haben
- sie würden geschweißt haben
Imperatief
- jij soldeer
- jullie soldeert
Imperativ
- du schweiß(e)
- ihr schweißt