Vervoeging van speculeren

Onbepaalde wijs (infinitief): speculeren

Vertaling: spekulieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik speculeer
  • jij speculeert
  • hij/zij/het speculeert
  • wij speculeren
  • jullie speculeren
  • zij speculeren

Präsens Indikativ

  • ich spekuliere
  • du spekulierst
  • er/sie/es spekuliert
  • wir spekulieren
  • ihr spekuliert
  • sie spekulieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik speculeerde
  • jij speculeerde
  • hij/zij/het speculeerde
  • wij speculeerden
  • jullie speculeerden
  • zij speculeerden

Präteritum Indikativ

  • ich spekulierte
  • du spekuliertest
  • er/sie/es spekulierte
  • wir spekulierten
  • ihr spekuliertet
  • sie spekulierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespeculeerd
  • jij hebt gespeculeerd
  • hij/zij/het heeft gespeculeerd
  • wij hebben gespeculeerd
  • jullie hebben gespeculeerd
  • zij hebben gespeculeerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe spekuliert
  • du hast spekuliert
  • er/sie/es hat spekuliert
  • wir haben spekuliert
  • ihr habt spekuliert
  • sie haben spekuliert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespeculeerd
  • jij had gespeculeerd
  • hij/zij/het had gespeculeerd
  • wij hadden gespeculeerd
  • jullie hadden gespeculeerd
  • zij hadden gespeculeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte spekuliert
  • du hattest spekuliert
  • er/sie/es hatte spekuliert
  • wir hatten spekuliert
  • ihr hattet spekuliert
  • sie hatten spekuliert

Toekomende tijd I

  • ik zal speculeren
  • jij zult speculeren
  • hij/zij/het zal speculeren
  • wij zullen speculeren
  • jullie zullen speculeren
  • zij zullen speculeren

Futur I Indikativ

  • ich werde spekulieren
  • du wirst spekulieren
  • er/sie/es wird spekulieren
  • wir werden spekulieren
  • ihr werdet spekulieren
  • sie werden spekulieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gespeculeerd hebben
  • jij zult gespeculeerd hebben
  • hij/zij/het zal gespeculeerd hebben
  • wij zullen gespeculeerd hebben
  • jullie zullen gespeculeerd hebben
  • zij zullen gespeculeerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde spekuliert haben
  • du wirst spekuliert haben
  • er/sie/es wird spekuliert haben
  • wir werden spekuliert haben
  • ihr werdet spekuliert haben
  • sie werden spekuliert haben

Conditionalis I

  • ik zou speculeren
  • jij zou speculeren
  • hij/zij/het zou speculeren
  • wij zouden speculeren
  • jullie zouden speculeren
  • zij zouden speculeren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde spekulieren
  • du würdest spekulieren
  • er/sie/es würde spekulieren
  • wir würden spekulieren
  • ihr würdet spekulieren
  • sie würden spekulieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespeculeerd
  • jij zou hebben gespeculeerd
  • hij/zij/het zou hebben gespeculeerd
  • wij zouden hebben gespeculeerd
  • jullie zouden hebben gespeculeerd
  • zij zouden hebben gespeculeerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde spekuliert haben
  • du würdest spekuliert haben
  • er/sie/es würde spekuliert haben
  • wir würden spekuliert haben
  • ihr würdet spekuliert haben
  • sie würden spekuliert haben

Imperatief

  • jij speculeer
  • jullie speculeert

Imperativ

  • du spekuliere
  • ihr spekuliert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van speculeren