Vervoeging van splijten
Onbepaalde wijs (infinitief): splijten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het splijt
- zij splijten
Präsens Indikativ
- er/sie/es birst
- sie bersten
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het spleet
- zij spleten
Präteritum Indikativ
- er/sie/es barst
- sie barsten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gespleten
- zij hebben gespleten
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist geborsten
- sie sind geborsten
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gespleten
- zij hadden gespleten
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war geborsten
- sie waren geborsten
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal splijten
- zij zullen splijten
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird bersten
- sie werden bersten
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gespleten hebben
- zij zullen gespleten hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird geberstet sein
- sie werden geberstet sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zou splijten
- zij zouden splijten
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde bersten
- sie würden bersten
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gespleten
- zij zouden hebben gespleten
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde geberstet sein
- sie würden geberstet sein