Vervoeging van spuien

Vertaling: ventilieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spui
  • jij spuit
  • hij/zij/het spuit
  • wij spuien
  • jullie spuien
  • zij spuien

Präsens Indikativ

  • ich ventiliere
  • du ventilierst
  • er/sie/es ventiliert
  • wir ventilieren
  • ihr ventiliert
  • sie ventilieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spuide
  • jij spuide
  • hij/zij/het spuide
  • wij spuiden
  • jullie spuiden
  • zij spuiden

Präteritum Indikativ

  • ich ventilierte
  • du ventiliertest
  • er/sie/es ventilierte
  • wir ventilierten
  • ihr ventiliertet
  • sie ventilierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespuid
  • jij hebt gespuid
  • hij/zij/het heeft gespuid
  • wij hebben gespuid
  • jullie hebben gespuid
  • zij hebben gespuid

Perfekt Indikativ

  • ich habe ventiliert
  • du hast ventiliert
  • er/sie/es hat ventiliert
  • wir haben ventiliert
  • ihr habt ventiliert
  • sie haben ventiliert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespuid
  • jij had gespuid
  • hij/zij/het had gespuid
  • wij hadden gespuid
  • jullie hadden gespuid
  • zij hadden gespuid

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte ventiliert
  • du hattest ventiliert
  • er/sie/es hatte ventiliert
  • wir hatten ventiliert
  • ihr hattet ventiliert
  • sie hatten ventiliert

Toekomende tijd I

  • ik zal spuien
  • jij zult spuien
  • hij/zij/het zal spuien
  • wij zullen spuien
  • jullie zullen spuien
  • zij zullen spuien

Futur I Indikativ

  • ich werde ventilieren
  • du wirst ventilieren
  • er/sie/es wird ventilieren
  • wir werden ventilieren
  • ihr werdet ventilieren
  • sie werden ventilieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gespuid hebben
  • jij zult gespuid hebben
  • hij/zij/het zal gespuid hebben
  • wij zullen gespuid hebben
  • jullie zullen gespuid hebben
  • zij zullen gespuid hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde ventiliert haben
  • du wirst ventiliert haben
  • er/sie/es wird ventiliert haben
  • wir werden ventiliert haben
  • ihr werdet ventiliert haben
  • sie werden ventiliert haben

Conditionalis I

  • ik zou spuien
  • jij zou spuien
  • hij/zij/het zou spuien
  • wij zouden spuien
  • jullie zouden spuien
  • zij zouden spuien

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde ventilieren
  • du würdest ventilieren
  • er/sie/es würde ventilieren
  • wir würden ventilieren
  • ihr würdet ventilieren
  • sie würden ventilieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespuid
  • jij zou hebben gespuid
  • hij/zij/het zou hebben gespuid
  • wij zouden hebben gespuid
  • jullie zouden hebben gespuid
  • zij zouden hebben gespuid

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde ventiliert haben
  • du würdest ventiliert haben
  • er/sie/es würde ventiliert haben
  • wir würden ventiliert haben
  • ihr würdet ventiliert haben
  • sie würden ventiliert haben

Imperatief

  • jij spui
  • jullie spuit

Imperativ

  • du ventiliere
  • ihr ventiliert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van spuien