Vervoeging van tergen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik terg
- jij tergt
- hij/zij/het tergt
- wij tergen
- jullie tergen
- zij tergen
Onvoltooid verleden tijd
- ik tergde
- jij tergde
- hij/zij/het tergde
- wij tergden
- jullie tergden
- zij tergden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getergd
- jij hebt getergd
- hij/zij/het heeft getergd
- wij hebben getergd
- jullie hebben getergd
- zij hebben getergd
Voltooid verleden tijd
- ik had getergd
- jij had getergd
- hij/zij/het had getergd
- wij hadden getergd
- jullie hadden getergd
- zij hadden getergd
Toekomende tijd I
- ik zal tergen
- jij zult tergen
- hij/zij/het zal tergen
- wij zullen tergen
- jullie zullen tergen
- zij zullen tergen
Toekomende tijd II
- ik zal getergd hebben
- jij zult getergd hebben
- hij/zij/het zal getergd hebben
- wij zullen getergd hebben
- jullie zullen getergd hebben
- zij zullen getergd hebben
Conditionalis I
- ik zou tergen
- jij zou tergen
- hij/zij/het zou tergen
- wij zouden tergen
- jullie zouden tergen
- zij zouden tergen
Conditionalis II
- ik zou hebben getergd
- jij zou hebben getergd
- hij/zij/het zou hebben getergd
- wij zouden hebben getergd
- jullie zouden hebben getergd
- zij zouden hebben getergd
Imperatief
- jij terg
- jullie tergt