Vervoeging van toevallen
Onbepaalde wijs (infinitief): toevallen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het valt toe
- zij vallen toe
Präsens Indikativ
- er/sie/es fällt zu
- sie fallen zu
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het viel toe
- zij vielen toe
Präteritum Indikativ
- er/sie/es fiel zu
- sie fielen zu
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is toegevallen
- zij zijn toegevallen
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist zugefallen
- sie sind zugefallen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was toegevallen
- zij waren toegevallen
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war zugefallen
- sie waren zugefallen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal toevallen
- zij zullen toevallen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird zufallen
- sie werden zufallen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal toegevallen zijn
- zij zullen toegevallen zijn
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird zugefallen sein
- sie werden zugefallen sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zou toevallen
- zij zouden toevallen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde zufallen
- sie würden zufallen
Conditionalis II
- hij/zij/het zou zijn toegevallen
- zij zouden zijn toegevallen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde zugefallen sein
- sie würden zugefallen sein