Vervoeging van trakteren
Onbepaalde wijs (infinitief): trakteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik trakteer
- jij trakteert
- hij/zij/het trakteert
- wij trakteren
- jullie trakteren
- zij trakteren
Präsens Indikativ
- ich bewirte
- du bewirtest
- er/sie/es bewirtet
- wir bewirten
- ihr bewirtet
- sie bewirten
Onvoltooid verleden tijd
- ik trakteerde
- jij trakteerde
- hij/zij/het trakteerde
- wij trakteerden
- jullie trakteerden
- zij trakteerden
Präteritum Indikativ
- ich bewirtete
- du bewirtetest
- er/sie/es bewirtete
- wir bewirteten
- ihr bewirtetet
- sie bewirteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getrakteerd
- jij hebt getrakteerd
- hij/zij/het heeft getrakteerd
- wij hebben getrakteerd
- jullie hebben getrakteerd
- zij hebben getrakteerd
Perfekt Indikativ
- ich habe bewirtet
- du hast bewirtet
- er/sie/es hat bewirtet
- wir haben bewirtet
- ihr habt bewirtet
- sie haben bewirtet
Voltooid verleden tijd
- ik had getrakteerd
- jij had getrakteerd
- hij/zij/het had getrakteerd
- wij hadden getrakteerd
- jullie hadden getrakteerd
- zij hadden getrakteerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bewirtet
- du hattest bewirtet
- er/sie/es hatte bewirtet
- wir hatten bewirtet
- ihr hattet bewirtet
- sie hatten bewirtet
Toekomende tijd I
- ik zal trakteren
- jij zult trakteren
- hij/zij/het zal trakteren
- wij zullen trakteren
- jullie zullen trakteren
- zij zullen trakteren
Futur I Indikativ
- ich werde bewirten
- du wirst bewirten
- er/sie/es wird bewirten
- wir werden bewirten
- ihr werdet bewirten
- sie werden bewirten
Toekomende tijd II
- ik zal getrakteerd hebben
- jij zult getrakteerd hebben
- hij/zij/het zal getrakteerd hebben
- wij zullen getrakteerd hebben
- jullie zullen getrakteerd hebben
- zij zullen getrakteerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde bewirtet haben
- du wirst bewirtet haben
- er/sie/es wird bewirtet haben
- wir werden bewirtet haben
- ihr werdet bewirtet haben
- sie werden bewirtet haben
Conditionalis I
- ik zou trakteren
- jij zou trakteren
- hij/zij/het zou trakteren
- wij zouden trakteren
- jullie zouden trakteren
- zij zouden trakteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bewirten
- du würdest bewirten
- er/sie/es würde bewirten
- wir würden bewirten
- ihr würdet bewirten
- sie würden bewirten
Conditionalis II
- ik zou hebben getrakteerd
- jij zou hebben getrakteerd
- hij/zij/het zou hebben getrakteerd
- wij zouden hebben getrakteerd
- jullie zouden hebben getrakteerd
- zij zouden hebben getrakteerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bewirtet haben
- du würdest bewirtet haben
- er/sie/es würde bewirtet haben
- wir würden bewirtet haben
- ihr würdet bewirtet haben
- sie würden bewirtet haben
Imperatief
- jij trakteer
- jullie trakteert
Imperativ
- du bewirte
- ihr bewirtet