Vervoeging van trammen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tram
- jij tramt
- hij/zij/het tramt
- wij trammen
- jullie trammen
- zij trammen
Onvoltooid verleden tijd
- ik tramde
- jij tramde
- hij/zij/het tramde
- wij tramden
- jullie tramden
- zij tramden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getramd
- jij hebt getramd
- hij/zij/het heeft getramd
- wij hebben getramd
- jullie hebben getramd
- zij hebben getramd
Voltooid verleden tijd
- ik had getramd
- jij had getramd
- hij/zij/het had getramd
- wij hadden getramd
- jullie hadden getramd
- zij hadden getramd
Toekomende tijd I
- ik zal trammen
- jij zult trammen
- hij/zij/het zal trammen
- wij zullen trammen
- jullie zullen trammen
- zij zullen trammen
Toekomende tijd II
- ik zal getramd hebben
- jij zult getramd hebben
- hij/zij/het zal getramd hebben
- wij zullen getramd hebben
- jullie zullen getramd hebben
- zij zullen getramd hebben
Conditionalis I
- ik zou trammen
- jij zou trammen
- hij/zij/het zou trammen
- wij zouden trammen
- jullie zouden trammen
- zij zouden trammen
Conditionalis II
- ik zou hebben getramd
- jij zou hebben getramd
- hij/zij/het zou hebben getramd
- wij zouden hebben getramd
- jullie zouden hebben getramd
- zij zouden hebben getramd
Imperatief
- jij tram
- jullie tramt