Vervoeging van tutoyeren
Onbepaalde wijs (infinitief): tutoyeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik tutoyeer
- jij tutoyeert
- hij/zij/het tutoyeert
- wij tutoyeren
- jullie tutoyeren
- zij tutoyeren
Präsens Indikativ
- ich duze
- du duzt
- er/sie/es duzt
- wir duzen
- ihr duzt
- sie duzen
Onvoltooid verleden tijd
- ik tutoyeerde
- jij tutoyeerde
- hij/zij/het tutoyeerde
- wij tutoyeerden
- jullie tutoyeerden
- zij tutoyeerden
Präteritum Indikativ
- ich duzte
- du duztest
- er/sie/es duzte
- wir duzten
- ihr duztet
- sie duzten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getutoyeerd
- jij hebt getutoyeerd
- hij/zij/het heeft getutoyeerd
- wij hebben getutoyeerd
- jullie hebben getutoyeerd
- zij hebben getutoyeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe geduzt
- du hast geduzt
- er/sie/es hat geduzt
- wir haben geduzt
- ihr habt geduzt
- sie haben geduzt
Voltooid verleden tijd
- ik had getutoyeerd
- jij had getutoyeerd
- hij/zij/het had getutoyeerd
- wij hadden getutoyeerd
- jullie hadden getutoyeerd
- zij hadden getutoyeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geduzt
- du hattest geduzt
- er/sie/es hatte geduzt
- wir hatten geduzt
- ihr hattet geduzt
- sie hatten geduzt
Toekomende tijd I
- ik zal tutoyeren
- jij zult tutoyeren
- hij/zij/het zal tutoyeren
- wij zullen tutoyeren
- jullie zullen tutoyeren
- zij zullen tutoyeren
Futur I Indikativ
- ich werde duzen
- du wirst duzen
- er/sie/es wird duzen
- wir werden duzen
- ihr werdet duzen
- sie werden duzen
Toekomende tijd II
- ik zal getutoyeerd hebben
- jij zult getutoyeerd hebben
- hij/zij/het zal getutoyeerd hebben
- wij zullen getutoyeerd hebben
- jullie zullen getutoyeerd hebben
- zij zullen getutoyeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geduzt haben
- du wirst geduzt haben
- er/sie/es wird geduzt haben
- wir werden geduzt haben
- ihr werdet geduzt haben
- sie werden geduzt haben
Conditionalis I
- ik zou tutoyeren
- jij zou tutoyeren
- hij/zij/het zou tutoyeren
- wij zouden tutoyeren
- jullie zouden tutoyeren
- zij zouden tutoyeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde duzen
- du würdest duzen
- er/sie/es würde duzen
- wir würden duzen
- ihr würdet duzen
- sie würden duzen
Conditionalis II
- ik zou hebben getutoyeerd
- jij zou hebben getutoyeerd
- hij/zij/het zou hebben getutoyeerd
- wij zouden hebben getutoyeerd
- jullie zouden hebben getutoyeerd
- zij zouden hebben getutoyeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geduzt haben
- du würdest geduzt haben
- er/sie/es würde geduzt haben
- wir würden geduzt haben
- ihr würdet geduzt haben
- sie würden geduzt haben
Imperatief
- jij tutoyeer
- jullie tutoyeert
Imperativ
- du duz(e)
- ihr duzt