Vervoeging van uitbeitelen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitbeitelen
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik beitel uit
- jij beitelt uit
- hij/zij/het beitelt uit
- wij beitelen uit
- jullie beitelen uit
- zij beitelen uit
Onvoltooid verleden tijd
- ik beitelde uit
- jij beitelde uit
- hij/zij/het beitelde uit
- wij beitelden uit
- jullie beitelden uit
- zij beitelden uit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgebeiteld
- jij hebt uitgebeiteld
- hij/zij/het heeft uitgebeiteld
- wij hebben uitgebeiteld
- jullie hebben uitgebeiteld
- zij hebben uitgebeiteld
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgebeiteld
- jij had uitgebeiteld
- hij/zij/het had uitgebeiteld
- wij hadden uitgebeiteld
- jullie hadden uitgebeiteld
- zij hadden uitgebeiteld
Toekomende tijd I
- ik zal uitbeitelen
- jij zult uitbeitelen
- hij/zij/het zal uitbeitelen
- wij zullen uitbeitelen
- jullie zullen uitbeitelen
- zij zullen uitbeitelen
Toekomende tijd II
- ik zal uitgebeiteld hebben
- jij zult uitgebeiteld hebben
- hij/zij/het zal uitgebeiteld hebben
- wij zullen uitgebeiteld hebben
- jullie zullen uitgebeiteld hebben
- zij zullen uitgebeiteld hebben
Conditionalis I
- ik zou uitbeitelen
- jij zou uitbeitelen
- hij/zij/het zou uitbeitelen
- wij zouden uitbeitelen
- jullie zouden uitbeitelen
- zij zouden uitbeitelen
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgebeiteld
- jij zou hebben uitgebeiteld
- hij/zij/het zou hebben uitgebeiteld
- wij zouden hebben uitgebeiteld
- jullie zouden hebben uitgebeiteld
- zij zouden hebben uitgebeiteld
Imperatief
- jij beitel uit
- jullie beitelt uit