Vervoeging van uitbrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitbrengen
38 alternatieve vertalingen
- abhalten
- abstatten
- anfertigen
- anrichten
- ausführen
- auslegen
- aussetzen
- aussondern
- ausstellen
- ausstoßen
- begehen
- bereiten
- bewirken
- brauen
- erledigen
- ernennen
- erregen
- erschaffen
- erzeugen
- geben
- halten
- herausschaffen
- heraustun
- herstellen
- hervorbringen
- hervorrufen
- machen
- ordnen
- schließen
- schneiden
- stellen
- tun
- unterbreiten
- veranlassen
- verrichten
- verursachen
- zubereiten
- zurechtmachen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng uit
- jij brengt uit
- hij/zij/het brengt uit
- wij brengen uit
- jullie brengen uit
- zij brengen uit
Präsens Indikativ
- ich schließe aus
- du schließt aus
- er/sie/es schließt aus
- wir schließen aus
- ihr schließt aus
- sie schließen aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht uit
- jij bracht uit
- hij/zij/het bracht uit
- wij brachten uit
- jullie brachten uit
- zij brachten uit
Präteritum Indikativ
- ich schloss aus
- du schlossest aus
- er/sie/es schloss aus
- wir schlossen aus
- ihr schlosst aus
- sie schlossen aus
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgebracht
- jij hebt uitgebracht
- hij/zij/het heeft uitgebracht
- wij hebben uitgebracht
- jullie hebben uitgebracht
- zij hebben uitgebracht
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgeschlossen
- du hast ausgeschlossen
- er/sie/es hat ausgeschlossen
- wir haben ausgeschlossen
- ihr habt ausgeschlossen
- sie haben ausgeschlossen
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgebracht
- jij had uitgebracht
- hij/zij/het had uitgebracht
- wij hadden uitgebracht
- jullie hadden uitgebracht
- zij hadden uitgebracht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgeschlossen
- du hattest ausgeschlossen
- er/sie/es hatte ausgeschlossen
- wir hatten ausgeschlossen
- ihr hattet ausgeschlossen
- sie hatten ausgeschlossen
Toekomende tijd I
- ik zal uitbrengen
- jij zult uitbrengen
- hij/zij/het zal uitbrengen
- wij zullen uitbrengen
- jullie zullen uitbrengen
- zij zullen uitbrengen
Futur I Indikativ
- ich werde ausschließen
- du wirst ausschließen
- er/sie/es wird ausschließen
- wir werden ausschließen
- ihr werdet ausschließen
- sie werden ausschließen
Toekomende tijd II
- ik zal uitgebracht hebben
- jij zult uitgebracht hebben
- hij/zij/het zal uitgebracht hebben
- wij zullen uitgebracht hebben
- jullie zullen uitgebracht hebben
- zij zullen uitgebracht hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ausgeschlossen haben
- du wirst ausgeschlossen haben
- er/sie/es wird ausgeschlossen haben
- wir werden ausgeschlossen haben
- ihr werdet ausgeschlossen haben
- sie werden ausgeschlossen haben
Conditionalis I
- ik zou uitbrengen
- jij zou uitbrengen
- hij/zij/het zou uitbrengen
- wij zouden uitbrengen
- jullie zouden uitbrengen
- zij zouden uitbrengen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde ausschließen
- du würdest ausschließen
- er/sie/es würde ausschließen
- wir würden ausschließen
- ihr würdet ausschließen
- sie würden ausschließen
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgebracht
- jij zou hebben uitgebracht
- hij/zij/het zou hebben uitgebracht
- wij zouden hebben uitgebracht
- jullie zouden hebben uitgebracht
- zij zouden hebben uitgebracht
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgeschlossen haben
- du würdest ausgeschlossen haben
- er/sie/es würde ausgeschlossen haben
- wir würden ausgeschlossen haben
- ihr würdet ausgeschlossen haben
- sie würden ausgeschlossen haben
Imperatief
- jij breng uit
- jullie brengt uit
Imperativ
- du schließ(e) aus
- ihr schließt aus