Vervoeging van uiteenleggen

Onbepaalde wijs (infinitief): uiteenleggen

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik leg uiteen
    • jij legt uiteen
    • hij/zij/het legt uiteen
    • wij leggen uiteen
    • jullie leggen uiteen
    • zij leggen uiteen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik legde uiteen
    • jij legde uiteen
    • hij/zij/het legde uiteen
    • wij legden uiteen
    • jullie legden uiteen
    • zij legden uiteen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uiteengelegd
    • jij hebt uiteengelegd
    • hij/zij/het heeft uiteengelegd
    • wij hebben uiteengelegd
    • jullie hebben uiteengelegd
    • zij hebben uiteengelegd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uiteengelegd
    • jij had uiteengelegd
    • hij/zij/het had uiteengelegd
    • wij hadden uiteengelegd
    • jullie hadden uiteengelegd
    • zij hadden uiteengelegd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uiteenleggen
    • jij zult uiteenleggen
    • hij/zij/het zal uiteenleggen
    • wij zullen uiteenleggen
    • jullie zullen uiteenleggen
    • zij zullen uiteenleggen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uiteengelegd hebben
    • jij zult uiteengelegd hebben
    • hij/zij/het zal uiteengelegd hebben
    • wij zullen uiteengelegd hebben
    • jullie zullen uiteengelegd hebben
    • zij zullen uiteengelegd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uiteenleggen
    • jij zou uiteenleggen
    • hij/zij/het zou uiteenleggen
    • wij zouden uiteenleggen
    • jullie zouden uiteenleggen
    • zij zouden uiteenleggen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uiteengelegd
    • jij zou hebben uiteengelegd
    • hij/zij/het zou hebben uiteengelegd
    • wij zouden hebben uiteengelegd
    • jullie zouden hebben uiteengelegd
    • zij zouden hebben uiteengelegd
  • Imperatief

    • jij leg uiteen
    • jullie legt uiteen