Vervoeging van uitgeven

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef uit
  • jij geeft uit
  • hij/zij/het geeft uit
  • wij geven uit
  • jullie geven uit
  • zij geven uit

Präsens Indikativ

  • ich emittiere
  • du emittierst
  • er/sie/es emittiert
  • wir emittieren
  • ihr emittiert
  • sie emittieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf uit
  • jij gaf uit
  • hij/zij/het gaf uit
  • wij gaven uit
  • jullie gaven uit
  • zij gaven uit

Präteritum Indikativ

  • ich emittierte
  • du emittiertest
  • er/sie/es emittierte
  • wir emittierten
  • ihr emittiertet
  • sie emittierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgegeven
  • jij hebt uitgegeven
  • hij/zij/het heeft uitgegeven
  • wij hebben uitgegeven
  • jullie hebben uitgegeven
  • zij hebben uitgegeven

Perfekt Indikativ

  • ich habe emittiert
  • du hast emittiert
  • er/sie/es hat emittiert
  • wir haben emittiert
  • ihr habt emittiert
  • sie haben emittiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgegeven
  • jij had uitgegeven
  • hij/zij/het had uitgegeven
  • wij hadden uitgegeven
  • jullie hadden uitgegeven
  • zij hadden uitgegeven

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte emittiert
  • du hattest emittiert
  • er/sie/es hatte emittiert
  • wir hatten emittiert
  • ihr hattet emittiert
  • sie hatten emittiert

Toekomende tijd I

  • ik zal uitgeven
  • jij zult uitgeven
  • hij/zij/het zal uitgeven
  • wij zullen uitgeven
  • jullie zullen uitgeven
  • zij zullen uitgeven

Futur I Indikativ

  • ich werde emittieren
  • du wirst emittieren
  • er/sie/es wird emittieren
  • wir werden emittieren
  • ihr werdet emittieren
  • sie werden emittieren

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgegeven hebben
  • jij zult uitgegeven hebben
  • hij/zij/het zal uitgegeven hebben
  • wij zullen uitgegeven hebben
  • jullie zullen uitgegeven hebben
  • zij zullen uitgegeven hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde emittiert haben
  • du wirst emittiert haben
  • er/sie/es wird emittiert haben
  • wir werden emittiert haben
  • ihr werdet emittiert haben
  • sie werden emittiert haben

Conditionalis I

  • ik zou uitgeven
  • jij zou uitgeven
  • hij/zij/het zou uitgeven
  • wij zouden uitgeven
  • jullie zouden uitgeven
  • zij zouden uitgeven

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde emittieren
  • du würdest emittieren
  • er/sie/es würde emittieren
  • wir würden emittieren
  • ihr würdet emittieren
  • sie würden emittieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgegeven
  • jij zou hebben uitgegeven
  • hij/zij/het zou hebben uitgegeven
  • wij zouden hebben uitgegeven
  • jullie zouden hebben uitgegeven
  • zij zouden hebben uitgegeven

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde emittiert haben
  • du würdest emittiert haben
  • er/sie/es würde emittiert haben
  • wir würden emittiert haben
  • ihr würdet emittiert haben
  • sie würden emittiert haben

Imperatief

  • jij geef uit
  • jullie geeft uit

Imperativ

  • du emittiere
  • ihr emittiert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van uitgeven