Vervoeging van uitlachen

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik lach uit
    • jij lacht uit
    • hij/zij/het lacht uit
    • wij lachen uit
    • jullie lachen uit
    • zij lachen uit
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik lachte uit
    • jij lachte uit
    • hij/zij/het lachte uit
    • wij lachten uit
    • jullie lachten uit
    • zij lachten uit
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb uitgelachen
    • jij hebt uitgelachen
    • hij/zij/het heeft uitgelachen
    • wij hebben uitgelachen
    • jullie hebben uitgelachen
    • zij hebben uitgelachen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had uitgelachen
    • jij had uitgelachen
    • hij/zij/het had uitgelachen
    • wij hadden uitgelachen
    • jullie hadden uitgelachen
    • zij hadden uitgelachen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal uitlachen
    • jij zult uitlachen
    • hij/zij/het zal uitlachen
    • wij zullen uitlachen
    • jullie zullen uitlachen
    • zij zullen uitlachen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal uitgelachen hebben
    • jij zult uitgelachen hebben
    • hij/zij/het zal uitgelachen hebben
    • wij zullen uitgelachen hebben
    • jullie zullen uitgelachen hebben
    • zij zullen uitgelachen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou uitlachen
    • jij zou uitlachen
    • hij/zij/het zou uitlachen
    • wij zouden uitlachen
    • jullie zouden uitlachen
    • zij zouden uitlachen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben uitgelachen
    • jij zou hebben uitgelachen
    • hij/zij/het zou hebben uitgelachen
    • wij zouden hebben uitgelachen
    • jullie zouden hebben uitgelachen
    • zij zouden hebben uitgelachen
  • Imperatief

    • jij lach uit
    • jullie lacht uit

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van uitlachen