Vervoeging van uitprinten
Onbepaalde wijs (infinitief): uitprinten
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik print uit
- jij print uit
- hij/zij/het print uit
- wij printen uit
- jullie printen uit
- zij printen uit
Onvoltooid verleden tijd
- ik printte uit
- jij printte uit
- hij/zij/het printte uit
- wij printten uit
- jullie printten uit
- zij printten uit
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgeprint
- jij hebt uitgeprint
- hij/zij/het heeft uitgeprint
- wij hebben uitgeprint
- jullie hebben uitgeprint
- zij hebben uitgeprint
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgeprint
- jij had uitgeprint
- hij/zij/het had uitgeprint
- wij hadden uitgeprint
- jullie hadden uitgeprint
- zij hadden uitgeprint
Toekomende tijd I
- ik zal uitprinten
- jij zult uitprinten
- hij/zij/het zal uitprinten
- wij zullen uitprinten
- jullie zullen uitprinten
- zij zullen uitprinten
Toekomende tijd II
- ik zal uitgeprint hebben
- jij zult uitgeprint hebben
- hij/zij/het zal uitgeprint hebben
- wij zullen uitgeprint hebben
- jullie zullen uitgeprint hebben
- zij zullen uitgeprint hebben
Conditionalis I
- ik zou uitprinten
- jij zou uitprinten
- hij/zij/het zou uitprinten
- wij zouden uitprinten
- jullie zouden uitprinten
- zij zouden uitprinten
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgeprint
- jij zou hebben uitgeprint
- hij/zij/het zou hebben uitgeprint
- wij zouden hebben uitgeprint
- jullie zouden hebben uitgeprint
- zij zouden hebben uitgeprint
Imperatief
- jij print uit
- jullie print uit