Vervoeging van uitvissen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitvissen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vis uit
- jij vist uit
- hij/zij/het vist uit
- wij vissen uit
- jullie vissen uit
- zij vissen uit
Präsens Indikativ
- ich forsche
- du forschst
- er/sie/es forscht
- wir forschen
- ihr forscht
- sie forschen
Onvoltooid verleden tijd
- ik viste uit
- jij viste uit
- hij/zij/het viste uit
- wij visten uit
- jullie visten uit
- zij visten uit
Präteritum Indikativ
- ich forschte
- du forschtest
- er/sie/es forschte
- wir forschten
- ihr forschtet
- sie forschten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb uitgevist
- jij hebt uitgevist
- hij/zij/het heeft uitgevist
- wij hebben uitgevist
- jullie hebben uitgevist
- zij hebben uitgevist
Perfekt Indikativ
- ich habe geforscht
- du hast geforscht
- er/sie/es hat geforscht
- wir haben geforscht
- ihr habt geforscht
- sie haben geforscht
Voltooid verleden tijd
- ik had uitgevist
- jij had uitgevist
- hij/zij/het had uitgevist
- wij hadden uitgevist
- jullie hadden uitgevist
- zij hadden uitgevist
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geforscht
- du hattest geforscht
- er/sie/es hatte geforscht
- wir hatten geforscht
- ihr hattet geforscht
- sie hatten geforscht
Toekomende tijd I
- ik zal uitvissen
- jij zult uitvissen
- hij/zij/het zal uitvissen
- wij zullen uitvissen
- jullie zullen uitvissen
- zij zullen uitvissen
Futur I Indikativ
- ich werde forschen
- du wirst forschen
- er/sie/es wird forschen
- wir werden forschen
- ihr werdet forschen
- sie werden forschen
Toekomende tijd II
- ik zal uitgevist hebben
- jij zult uitgevist hebben
- hij/zij/het zal uitgevist hebben
- wij zullen uitgevist hebben
- jullie zullen uitgevist hebben
- zij zullen uitgevist hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geforscht haben
- du wirst geforscht haben
- er/sie/es wird geforscht haben
- wir werden geforscht haben
- ihr werdet geforscht haben
- sie werden geforscht haben
Conditionalis I
- ik zou uitvissen
- jij zou uitvissen
- hij/zij/het zou uitvissen
- wij zouden uitvissen
- jullie zouden uitvissen
- zij zouden uitvissen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde forschen
- du würdest forschen
- er/sie/es würde forschen
- wir würden forschen
- ihr würdet forschen
- sie würden forschen
Conditionalis II
- ik zou hebben uitgevist
- jij zou hebben uitgevist
- hij/zij/het zou hebben uitgevist
- wij zouden hebben uitgevist
- jullie zouden hebben uitgevist
- zij zouden hebben uitgevist
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geforscht haben
- du würdest geforscht haben
- er/sie/es würde geforscht haben
- wir würden geforscht haben
- ihr würdet geforscht haben
- sie würden geforscht haben
Imperatief
- jij vis uit
- jullie vist uit
Imperativ
- du forsch(e)
- ihr forscht