Vervoeging van uitwasemen
Onbepaalde wijs (infinitief): uitwasemen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het wasemt uit
- zij wasemen uit
Präsens Indikativ
- er/sie/es mieft
- sie miefen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het wasemde uit
- zij wasemden uit
Präteritum Indikativ
- er/sie/es miefte
- sie mieften
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft uitgewasemd
- zij hebben uitgewasemd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gemieft
- sie haben gemieft
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had uitgewasemd
- zij hadden uitgewasemd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gemieft
- sie hatten gemieft
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal uitwasemen
- zij zult uitwasemen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird miefen
- sie werden miefen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal uitgewasemd hebben
- zij zult uitgewasemd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gemieft haben
- sie werden gemieft haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal uitwasemen
- zij zullen uitwasemen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde miefen
- sie würden miefen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben uitgewasemd
- zij zullen hebben uitgewasemd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gemieft haben
- sie würden gemieft haben