Vervoeging van valideren
Onbepaalde wijs (infinitief): valideren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het valideert
- zij valideren
Präsens Indikativ
- er/sie/es gilt
- sie gelten
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het valideerde
- zij valideerden
Präteritum Indikativ
- er/sie/es galt
- sie galten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gevalideerd
- zij hebben gevalideerd
Perfekt Indikativ
- er/sie/es hat gegolten
- sie haben gegolten
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gevalideerd
- zij hadden gevalideerd
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es hatte gegolten
- sie hatten gegolten
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal valideren
- zij zullen valideren
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird gelten
- sie werden gelten
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gevalideerd hebben
- zij zullen gevalideerd hebben
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird gegolten haben
- sie werden gegolten haben
Conditionalis I
- hij/zij/het zou valideren
- zij zouden valideren
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde gelten
- sie würden gelten
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gevalideerd
- zij zouden hebben gevalideerd
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde gegolten haben
- sie würden gegolten haben