Vervoeging van verbijsteren

Onbepaalde wijs (infinitief): verbijsteren

Vertaling: konsternieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verbijster
  • jij verbijstert
  • hij/zij/het verbijstert
  • wij verbijsteren
  • jullie verbijsteren
  • zij verbijsteren

Präsens Indikativ

  • ich konsterniere
  • du konsternierst
  • er/sie/es konsterniert
  • wir konsternieren
  • ihr konsterniert
  • sie konsternieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verbijsterde
  • jij verbijsterde
  • hij/zij/het verbijsterde
  • wij verbijsterden
  • jullie verbijsterden
  • zij verbijsterden

Präteritum Indikativ

  • ich konsternierte
  • du konsterniertest
  • er/sie/es konsternierte
  • wir konsternierten
  • ihr konsterniertet
  • sie konsternierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verbijsterd
  • jij hebt verbijsterd
  • hij/zij/het heeft verbijsterd
  • wij hebben verbijsterd
  • jullie hebben verbijsterd
  • zij hebben verbijsterd

Perfekt Indikativ

  • ich habe konsterniert
  • du hast konsterniert
  • er/sie/es hat konsterniert
  • wir haben konsterniert
  • ihr habt konsterniert
  • sie haben konsterniert

Voltooid verleden tijd

  • ik had verbijsterd
  • jij had verbijsterd
  • hij/zij/het had verbijsterd
  • wij hadden verbijsterd
  • jullie hadden verbijsterd
  • zij hadden verbijsterd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte konsterniert
  • du hattest konsterniert
  • er/sie/es hatte konsterniert
  • wir hatten konsterniert
  • ihr hattet konsterniert
  • sie hatten konsterniert

Toekomende tijd I

  • ik zal verbijsteren
  • jij zult verbijsteren
  • hij/zij/het zal verbijsteren
  • wij zullen verbijsteren
  • jullie zullen verbijsteren
  • zij zullen verbijsteren

Futur I Indikativ

  • ich werde konsternieren
  • du wirst konsternieren
  • er/sie/es wird konsternieren
  • wir werden konsternieren
  • ihr werdet konsternieren
  • sie werden konsternieren

Toekomende tijd II

  • ik zal verbijsterd hebben
  • jij zult verbijsterd hebben
  • hij/zij/het zal verbijsterd hebben
  • wij zullen verbijsterd hebben
  • jullie zullen verbijsterd hebben
  • zij zullen verbijsterd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde konsterniert haben
  • du wirst konsterniert haben
  • er/sie/es wird konsterniert haben
  • wir werden konsterniert haben
  • ihr werdet konsterniert haben
  • sie werden konsterniert haben

Conditionalis I

  • ik zou verbijsteren
  • jij zou verbijsteren
  • hij/zij/het zou verbijsteren
  • wij zouden verbijsteren
  • jullie zouden verbijsteren
  • zij zouden verbijsteren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde konsternieren
  • du würdest konsternieren
  • er/sie/es würde konsternieren
  • wir würden konsternieren
  • ihr würdet konsternieren
  • sie würden konsternieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben verbijsterd
  • jij zou hebben verbijsterd
  • hij/zij/het zou hebben verbijsterd
  • wij zouden hebben verbijsterd
  • jullie zouden hebben verbijsterd
  • zij zouden hebben verbijsterd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde konsterniert haben
  • du würdest konsterniert haben
  • er/sie/es würde konsterniert haben
  • wir würden konsterniert haben
  • ihr würdet konsterniert haben
  • sie würden konsterniert haben

Imperatief

  • jij verbijster
  • jullie verbijstert

Imperativ

  • du konsterniere
  • ihr konsterniert