Vervoeging van verlakken
Onbepaalde wijs (infinitief): verlakken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verlak
- jij verlakt
- hij/zij/het verlakt
- wij verlakken
- jullie verlakken
- zij verlakken
Präsens Indikativ
- ich firnisse
- du firnisst
- er/sie/es firnisst
- wir firnissen
- ihr firnisst
- sie firnissen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verlakte
- jij verlakte
- hij/zij/het verlakte
- wij verlakten
- jullie verlakten
- zij verlakten
Präteritum Indikativ
- ich firnisste
- du firnisstest
- er/sie/es firnisste
- wir firnissten
- ihr firnisstet
- sie firnissten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verlakt
- jij hebt verlakt
- hij/zij/het heeft verlakt
- wij hebben verlakt
- jullie hebben verlakt
- zij hebben verlakt
Perfekt Indikativ
- ich habe gefirnisst
- du hast gefirnisst
- er/sie/es hat gefirnisst
- wir haben gefirnisst
- ihr habt gefirnisst
- sie haben gefirnisst
Voltooid verleden tijd
- ik had verlakt
- jij had verlakt
- hij/zij/het had verlakt
- wij hadden verlakt
- jullie hadden verlakt
- zij hadden verlakt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gefirnisst
- du hattest gefirnisst
- er/sie/es hatte gefirnisst
- wir hatten gefirnisst
- ihr hattet gefirnisst
- sie hatten gefirnisst
Toekomende tijd I
- ik zal verlakken
- jij zult verlakken
- hij/zij/het zal verlakken
- wij zullen verlakken
- jullie zullen verlakken
- zij zullen verlakken
Futur I Indikativ
- ich werde firnissen
- du wirst firnissen
- er/sie/es wird firnissen
- wir werden firnissen
- ihr werdet firnissen
- sie werden firnissen
Toekomende tijd II
- ik zal verlakt hebben
- jij zult verlakt hebben
- hij/zij/het zal verlakt hebben
- wij zullen verlakt hebben
- jullie zullen verlakt hebben
- zij zullen verlakt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gefirnisst haben
- du wirst gefirnisst haben
- er/sie/es wird gefirnisst haben
- wir werden gefirnisst haben
- ihr werdet gefirnisst haben
- sie werden gefirnisst haben
Conditionalis I
- ik zou verlakken
- jij zou verlakken
- hij/zij/het zou verlakken
- wij zouden verlakken
- jullie zouden verlakken
- zij zouden verlakken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde firnissen
- du würdest firnissen
- er/sie/es würde firnissen
- wir würden firnissen
- ihr würdet firnissen
- sie würden firnissen
Conditionalis II
- ik zou hebben verlakt
- jij zou hebben verlakt
- hij/zij/het zou hebben verlakt
- wij zouden hebben verlakt
- jullie zouden hebben verlakt
- zij zouden hebben verlakt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gefirnisst haben
- du würdest gefirnisst haben
- er/sie/es würde gefirnisst haben
- wir würden gefirnisst haben
- ihr würdet gefirnisst haben
- sie würden gefirnisst haben
Imperatief
- jij verlak
- jullie verlakt
Imperativ
- du firnisse
- ihr firnisst