Vervoeging van vermengen
Onbepaalde wijs (infinitief): vermengen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vermeng
- jij vermengt
- hij/zij/het vermengt
- wij vermengen
- jullie vermengen
- zij vermengen
Präsens Indikativ
- ich menge
- du mengst
- er/sie/es mengt
- wir mengen
- ihr mengt
- sie mengen
Onvoltooid verleden tijd
- ik vermengde
- jij vermengde
- hij/zij/het vermengde
- wij vermengden
- jullie vermengden
- zij vermengden
Präteritum Indikativ
- ich mengte
- du mengtest
- er/sie/es mengte
- wir mengten
- ihr mengtet
- sie mengten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vermengd
- jij hebt vermengd
- hij/zij/het heeft vermengd
- wij hebben vermengd
- jullie hebben vermengd
- zij hebben vermengd
Perfekt Indikativ
- ich habe gemengt
- du hast gemengt
- er/sie/es hat gemengt
- wir haben gemengt
- ihr habt gemengt
- sie haben gemengt
Voltooid verleden tijd
- ik had vermengd
- jij had vermengd
- hij/zij/het had vermengd
- wij hadden vermengd
- jullie hadden vermengd
- zij hadden vermengd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gemengt
- du hattest gemengt
- er/sie/es hatte gemengt
- wir hatten gemengt
- ihr hattet gemengt
- sie hatten gemengt
Toekomende tijd I
- ik zal vermengen
- jij zult vermengen
- hij/zij/het zal vermengen
- wij zullen vermengen
- jullie zullen vermengen
- zij zullen vermengen
Futur I Indikativ
- ich werde mengen
- du wirst mengen
- er/sie/es wird mengen
- wir werden mengen
- ihr werdet mengen
- sie werden mengen
Toekomende tijd II
- ik zal vermengd hebben
- jij zult vermengd hebben
- hij/zij/het zal vermengd hebben
- wij zullen vermengd hebben
- jullie zullen vermengd hebben
- zij zullen vermengd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gemengt haben
- du wirst gemengt haben
- er/sie/es wird gemengt haben
- wir werden gemengt haben
- ihr werdet gemengt haben
- sie werden gemengt haben
Conditionalis I
- ik zou vermengen
- jij zou vermengen
- hij/zij/het zou vermengen
- wij zouden vermengen
- jullie zouden vermengen
- zij zouden vermengen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde mengen
- du würdest mengen
- er/sie/es würde mengen
- wir würden mengen
- ihr würdet mengen
- sie würden mengen
Conditionalis II
- ik zou hebben vermengd
- jij zou hebben vermengd
- hij/zij/het zou hebben vermengd
- wij zouden hebben vermengd
- jullie zouden hebben vermengd
- zij zouden hebben vermengd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gemengt haben
- du würdest gemengt haben
- er/sie/es würde gemengt haben
- wir würden gemengt haben
- ihr würdet gemengt haben
- sie würden gemengt haben
Imperatief
- jij vermeng
- jullie vermengt
Imperativ
- du menge
- ihr mengt