Vervoeging van verouderen
Onbepaalde wijs (infinitief): verouderen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verouder
- jij veroudert
- hij/zij/het veroudert
- wij verouderen
- jullie verouderen
- zij verouderen
Präsens Indikativ
- ich veralte
- du veraltest
- er/sie/es veraltet
- wir veralten
- ihr veraltet
- sie veralten
Onvoltooid verleden tijd
- ik verouderde
- jij verouderde
- hij/zij/het verouderde
- wij verouderden
- jullie verouderden
- zij verouderden
Präteritum Indikativ
- ich veraltete
- du veraltetest
- er/sie/es veraltete
- wir veralteten
- ihr veraltetet
- sie veralteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben verouderd
- jij bent verouderd
- hij/zij/het is verouderd
- wij zijn verouderd
- jullie zijn verouderd
- zij zijn verouderd
Perfekt Indikativ
- ich bin veraltet
- du bist veraltet
- er/sie/es ist veraltet
- wir sind veraltet
- ihr seid veraltet
- sie sind veraltet
Voltooid verleden tijd
- ik was verouderd
- jij was verouderd
- hij/zij/het was verouderd
- wij waren verouderd
- jullie waren verouderd
- zij waren verouderd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war veraltet
- du warst veraltet
- er/sie/es war veraltet
- wir waren veraltet
- ihr wart veraltet
- sie waren veraltet
Toekomende tijd I
- ik zal verouderen
- jij zult verouderen
- hij/zij/het zal verouderen
- wij zullen verouderen
- jullie zullen verouderen
- zij zullen verouderen
Futur I Indikativ
- ich werde veralten
- du wirst veralten
- er/sie/es wird veralten
- wir werden veralten
- ihr werdet veralten
- sie werden veralten
Toekomende tijd II
- ik zal verouderd zijn
- jij zult verouderd zijn
- hij/zij/het zal verouderd zijn
- wij zullen verouderd zijn
- jullie zullen verouderd zijn
- zij zullen verouderd zijn
Futur II Indikativ
- ich werde veraltet sein
- du wirst veraltet sein
- er/sie/es wird veraltet sein
- wir werden veraltet sein
- ihr werdet veraltet sein
- sie werden veraltet sein
Conditionalis I
- ik zou verouderen
- jij zou verouderen
- hij/zij/het zou verouderen
- wij zouden verouderen
- jullie zouden verouderen
- zij zouden verouderen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde veralten
- du würdest veralten
- er/sie/es würde veralten
- wir würden veralten
- ihr würdet veralten
- sie würden veralten
Conditionalis II
- ik zou zijn verouderd
- jij zou zijn verouderd
- hij/zij/het zou zijn verouderd
- wij zouden zijn verouderd
- jullie zouden zijn verouderd
- zij zouden zijn verouderd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde veraltet sein
- du würdest veraltet sein
- er/sie/es würde veraltet sein
- wir würden veraltet sein
- ihr würdet veraltet sein
- sie würden veraltet sein
Imperatief
- jij verouder
- jullie veroudert
Imperativ
- du veralte
- ihr veraltet