Vervoeging van verraden
Onbepaalde wijs (infinitief): verraden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verraad
- jij verraadt
- hij/zij/het verraadt
- wij verraden
- jullie verraden
- zij verraden
Präsens Indikativ
- ich verrate
- du verrätst
- er/sie/es verrät
- wir verraten
- ihr verratet
- sie verraten
Onvoltooid verleden tijd
- ik verried
- jij verried
- hij/zij/het verried
- wij verrieden
- jullie verrieden
- zij verrieden
Präteritum Indikativ
- ich verriet
- du verrietest
- er/sie/es verriet
- wir verrieten
- ihr verrietet
- sie verrieten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verraden
- jij hebt verraden
- hij/zij/het heeft verraden
- wij hebben verraden
- jullie hebben verraden
- zij hebben verraden
Perfekt Indikativ
- ich habe verraten
- du hast verraten
- er/sie/es hat verraten
- wir haben verraten
- ihr habt verraten
- sie haben verraten
Voltooid verleden tijd
- ik had verraden
- jij had verraden
- hij/zij/het had verraden
- wij hadden verraden
- jullie hadden verraden
- zij hadden verraden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte verraten
- du hattest verraten
- er/sie/es hatte verraten
- wir hatten verraten
- ihr hattet verraten
- sie hatten verraten
Toekomende tijd I
- ik zal verraden
- jij zult verraden
- hij/zij/het zal verraden
- wij zullen verraden
- jullie zullen verraden
- zij zullen verraden
Futur I Indikativ
- ich werde verraten
- du wirst verraten
- er/sie/es wird verraten
- wir werden verraten
- ihr werdet verraten
- sie werden verraten
Toekomende tijd II
- ik zal verraden hebben
- jij zult verraden hebben
- hij/zij/het zal verraden hebben
- wij zullen verraden hebben
- jullie zullen verraden hebben
- zij zullen verraden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde verraten haben
- du wirst verraten haben
- er/sie/es wird verraten haben
- wir werden verraten haben
- ihr werdet verraten haben
- sie werden verraten haben
Conditionalis I
- ik zou verraden
- jij zou verraden
- hij/zij/het zou verraden
- wij zouden verraden
- jullie zouden verraden
- zij zouden verraden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde verraten
- du würdest verraten
- er/sie/es würde verraten
- wir würden verraten
- ihr würdet verraten
- sie würden verraten
Conditionalis II
- ik zou hebben verraden
- jij zou hebben verraden
- hij/zij/het zou hebben verraden
- wij zouden hebben verraden
- jullie zouden hebben verraden
- zij zouden hebben verraden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde verraten haben
- du würdest verraten haben
- er/sie/es würde verraten haben
- wir würden verraten haben
- ihr würdet verraten haben
- sie würden verraten haben
Imperatief
- jij verraad
- jullie verraadt
Imperativ
- du verrat(e)
- ihr verratet