Vervoeging van verschansen
Onbepaalde wijs (infinitief): verschansen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verschans
- jij verschanst
- hij/zij/het verschanst
- wij verschansen
- jullie verschansen
- zij verschansen
Präsens Indikativ
- ich bestärke
- du bestärkst
- er/sie/es bestärkt
- wir bestärken
- ihr bestärkt
- sie bestärken
Onvoltooid verleden tijd
- ik verschanste
- jij verschanste
- hij/zij/het verschanste
- wij verschansten
- jullie verschansten
- zij verschansten
Präteritum Indikativ
- ich bestärkte
- du bestärktest
- er/sie/es bestärkte
- wir bestärkten
- ihr bestärktet
- sie bestärkten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verschanst
- jij hebt verschanst
- hij/zij/het heeft verschanst
- wij hebben verschanst
- jullie hebben verschanst
- zij hebben verschanst
Perfekt Indikativ
- ich habe bestärkt
- du hast bestärkt
- er/sie/es hat bestärkt
- wir haben bestärkt
- ihr habt bestärkt
- sie haben bestärkt
Voltooid verleden tijd
- ik had verschanst
- jij had verschanst
- hij/zij/het had verschanst
- wij hadden verschanst
- jullie hadden verschanst
- zij hadden verschanst
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte bestärkt
- du hattest bestärkt
- er/sie/es hatte bestärkt
- wir hatten bestärkt
- ihr hattet bestärkt
- sie hatten bestärkt
Toekomende tijd I
- ik zal verschansen
- jij zult verschansen
- hij/zij/het zal verschansen
- wij zullen verschansen
- jullie zullen verschansen
- zij zullen verschansen
Futur I Indikativ
- ich werde bestärken
- du wirst bestärken
- er/sie/es wird bestärken
- wir werden bestärken
- ihr werdet bestärken
- sie werden bestärken
Toekomende tijd II
- ik zal verschanst hebben
- jij zult verschanst hebben
- hij/zij/het zal verschanst hebben
- wij zullen verschanst hebben
- jullie zullen verschanst hebben
- zij zullen verschanst hebben
Futur II Indikativ
- ich werde bestärkt haben
- du wirst bestärkt haben
- er/sie/es wird bestärkt haben
- wir werden bestärkt haben
- ihr werdet bestärkt haben
- sie werden bestärkt haben
Conditionalis I
- ik zou verschansen
- jij zou verschansen
- hij/zij/het zou verschansen
- wij zouden verschansen
- jullie zouden verschansen
- zij zouden verschansen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde bestärken
- du würdest bestärken
- er/sie/es würde bestärken
- wir würden bestärken
- ihr würdet bestärken
- sie würden bestärken
Conditionalis II
- ik zou hebben verschanst
- jij zou hebben verschanst
- hij/zij/het zou hebben verschanst
- wij zouden hebben verschanst
- jullie zouden hebben verschanst
- zij zouden hebben verschanst
Futur II Konjunktiv II
- ich würde bestärkt haben
- du würdest bestärkt haben
- er/sie/es würde bestärkt haben
- wir würden bestärkt haben
- ihr würdet bestärkt haben
- sie würden bestärkt haben
Imperatief
- jij verschans
- jullie verschanst
Imperativ
- du bestärk(e)
- ihr bestärkt