Vervoeging van versperren

Onbepaalde wijs (infinitief): versperren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik versper
  • jij verspert
  • hij/zij/het verspert
  • wij versperren
  • jullie versperren
  • zij versperren

Präsens Indikativ

  • ich verbarrikadiere
  • du verbarrikadierst
  • er/sie/es verbarrikadiert
  • wir verbarrikadieren
  • ihr verbarrikadiert
  • sie verbarrikadieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik versperde
  • jij versperde
  • hij/zij/het versperde
  • wij versperden
  • jullie versperden
  • zij versperden

Präteritum Indikativ

  • ich verbarrikadierte
  • du verbarrikadiertest
  • er/sie/es verbarrikadierte
  • wir verbarrikadierten
  • ihr verbarrikadiertet
  • sie verbarrikadierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb versperd
  • jij hebt versperd
  • hij/zij/het heeft versperd
  • wij hebben versperd
  • jullie hebben versperd
  • zij hebben versperd

Perfekt Indikativ

  • ich habe verbarrikadiert
  • du hast verbarrikadiert
  • er/sie/es hat verbarrikadiert
  • wir haben verbarrikadiert
  • ihr habt verbarrikadiert
  • sie haben verbarrikadiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had versperd
  • jij had versperd
  • hij/zij/het had versperd
  • wij hadden versperd
  • jullie hadden versperd
  • zij hadden versperd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte verbarrikadiert
  • du hattest verbarrikadiert
  • er/sie/es hatte verbarrikadiert
  • wir hatten verbarrikadiert
  • ihr hattet verbarrikadiert
  • sie hatten verbarrikadiert

Toekomende tijd I

  • ik zal versperren
  • jij zult versperren
  • hij/zij/het zal versperren
  • wij zullen versperren
  • jullie zullen versperren
  • zij zullen versperren

Futur I Indikativ

  • ich werde verbarrikadieren
  • du wirst verbarrikadieren
  • er/sie/es wird verbarrikadieren
  • wir werden verbarrikadieren
  • ihr werdet verbarrikadieren
  • sie werden verbarrikadieren

Toekomende tijd II

  • ik zal versperd hebben
  • jij zult versperd hebben
  • hij/zij/het zal versperd hebben
  • wij zullen versperd hebben
  • jullie zullen versperd hebben
  • zij zullen versperd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde verbarrikadiert haben
  • du wirst verbarrikadiert haben
  • er/sie/es wird verbarrikadiert haben
  • wir werden verbarrikadiert haben
  • ihr werdet verbarrikadiert haben
  • sie werden verbarrikadiert haben

Conditionalis I

  • ik zou versperren
  • jij zou versperren
  • hij/zij/het zou versperren
  • wij zouden versperren
  • jullie zouden versperren
  • zij zouden versperren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde verbarrikadieren
  • du würdest verbarrikadieren
  • er/sie/es würde verbarrikadieren
  • wir würden verbarrikadieren
  • ihr würdet verbarrikadieren
  • sie würden verbarrikadieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben versperd
  • jij zou hebben versperd
  • hij/zij/het zou hebben versperd
  • wij zouden hebben versperd
  • jullie zouden hebben versperd
  • zij zouden hebben versperd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde verbarrikadiert haben
  • du würdest verbarrikadiert haben
  • er/sie/es würde verbarrikadiert haben
  • wir würden verbarrikadiert haben
  • ihr würdet verbarrikadiert haben
  • sie würden verbarrikadiert haben

Imperatief

  • jij versper
  • jullie verspert

Imperativ

  • du verbarrikadiere
  • ihr verbarrikadiert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van versperren