Vervoeging van verzadigen
Onbepaalde wijs (infinitief): verzadigen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verzadig
- jij verzadigt
- hij/zij/het verzadigt
- wij verzadigen
- jullie verzadigen
- zij verzadigen
Präsens Indikativ
- ich sättige
- du sättigst
- er/sie/es sättigt
- wir sättigen
- ihr sättigt
- sie sättigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verzadigde
- jij verzadigde
- hij/zij/het verzadigde
- wij verzadigden
- jullie verzadigden
- zij verzadigden
Präteritum Indikativ
- ich sättigte
- du sättigtest
- er/sie/es sättigte
- wir sättigten
- ihr sättigtet
- sie sättigten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verzadigd
- jij hebt verzadigd
- hij/zij/het heeft verzadigd
- wij hebben verzadigd
- jullie hebben verzadigd
- zij hebben verzadigd
Perfekt Indikativ
- ich habe gesättigt
- du hast gesättigt
- er/sie/es hat gesättigt
- wir haben gesättigt
- ihr habt gesättigt
- sie haben gesättigt
Voltooid verleden tijd
- ik had verzadigd
- jij had verzadigd
- hij/zij/het had verzadigd
- wij hadden verzadigd
- jullie hadden verzadigd
- zij hadden verzadigd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gesättigt
- du hattest gesättigt
- er/sie/es hatte gesättigt
- wir hatten gesättigt
- ihr hattet gesättigt
- sie hatten gesättigt
Toekomende tijd I
- ik zal verzadigen
- jij zult verzadigen
- hij/zij/het zal verzadigen
- wij zullen verzadigen
- jullie zullen verzadigen
- zij zullen verzadigen
Futur I Indikativ
- ich werde sättigen
- du wirst sättigen
- er/sie/es wird sättigen
- wir werden sättigen
- ihr werdet sättigen
- sie werden sättigen
Toekomende tijd II
- ik zal verzadigd hebben
- jij zult verzadigd hebben
- hij/zij/het zal verzadigd hebben
- wij zullen verzadigd hebben
- jullie zullen verzadigd hebben
- zij zullen verzadigd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gesättigt haben
- du wirst gesättigt haben
- er/sie/es wird gesättigt haben
- wir werden gesättigt haben
- ihr werdet gesättigt haben
- sie werden gesättigt haben
Conditionalis I
- ik zou verzadigen
- jij zou verzadigen
- hij/zij/het zou verzadigen
- wij zouden verzadigen
- jullie zouden verzadigen
- zij zouden verzadigen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde sättigen
- du würdest sättigen
- er/sie/es würde sättigen
- wir würden sättigen
- ihr würdet sättigen
- sie würden sättigen
Conditionalis II
- ik zou hebben verzadigd
- jij zou hebben verzadigd
- hij/zij/het zou hebben verzadigd
- wij zouden hebben verzadigd
- jullie zouden hebben verzadigd
- zij zouden hebben verzadigd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gesättigt haben
- du würdest gesättigt haben
- er/sie/es würde gesättigt haben
- wir würden gesättigt haben
- ihr würdet gesättigt haben
- sie würden gesättigt haben
Imperatief
- jij verzadig
- jullie verzadigt
Imperativ
- du sättig(e)
- ihr sättigt