Vervoeging van verzuren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzuur
  • jij verzuurt
  • hij/zij/het verzuurt
  • wij verzuren
  • jullie verzuren
  • zij verzuren

Präsens Indikativ

  • ich säu(e)re an
  • du säuerst an
  • er/sie/es säuert an
  • wir säuern an
  • ihr säuert an
  • sie säuern an

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzuurde
  • jij verzuurde
  • hij/zij/het verzuurde
  • wij verzuurden
  • jullie verzuurden
  • zij verzuurden

Präteritum Indikativ

  • ich säuerte an
  • du säuertest an
  • er/sie/es säuerte an
  • wir säuerten an
  • ihr säuertet an
  • sie säuerten an

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzuurd
  • jij hebt verzuurd
  • hij/zij/het heeft verzuurd
  • wij hebben verzuurd
  • jullie hebben verzuurd
  • zij hebben verzuurd

Perfekt Indikativ

  • ich habe angesäuert
  • du hast angesäuert
  • er/sie/es hat angesäuert
  • wir haben angesäuert
  • ihr habt angesäuert
  • sie haben angesäuert

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzuurd
  • jij had verzuurd
  • hij/zij/het had verzuurd
  • wij hadden verzuurd
  • jullie hadden verzuurd
  • zij hadden verzuurd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte angesäuert
  • du hattest angesäuert
  • er/sie/es hatte angesäuert
  • wir hatten angesäuert
  • ihr hattet angesäuert
  • sie hatten angesäuert

Toekomende tijd I

  • ik zal verzuren
  • jij zult verzuren
  • hij/zij/het zal verzuren
  • wij zullen verzuren
  • jullie zullen verzuren
  • zij zullen verzuren

Futur I Indikativ

  • ich werde ansäuern
  • du wirst ansäuern
  • er/sie/es wird ansäuern
  • wir werden ansäuern
  • ihr werdet ansäuern
  • sie werden ansäuern

Toekomende tijd II

  • ik zal verzuurd hebben
  • jij zult verzuurd hebben
  • hij/zij/het zal verzuurd hebben
  • wij zullen verzuurd hebben
  • jullie zullen verzuurd hebben
  • zij zullen verzuurd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde angesäuert haben
  • du wirst angesäuert haben
  • er/sie/es wird angesäuert haben
  • wir werden angesäuert haben
  • ihr werdet angesäuert haben
  • sie werden angesäuert haben

Conditionalis I

  • ik zou verzuren
  • jij zou verzuren
  • hij/zij/het zou verzuren
  • wij zouden verzuren
  • jullie zouden verzuren
  • zij zouden verzuren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde ansäuern
  • du würdest ansäuern
  • er/sie/es würde ansäuern
  • wir würden ansäuern
  • ihr würdet ansäuern
  • sie würden ansäuern

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzuurd
  • jij zou hebben verzuurd
  • hij/zij/het zou hebben verzuurd
  • wij zouden hebben verzuurd
  • jullie zouden hebben verzuurd
  • zij zouden hebben verzuurd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde angesäuert haben
  • du würdest angesäuert haben
  • er/sie/es würde angesäuert haben
  • wir würden angesäuert haben
  • ihr würdet angesäuert haben
  • sie würden angesäuert haben

Imperatief

  • jij verzuur
  • jullie verzuurt

Imperativ

  • du säu(e)re an
  • ihr säuert an

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verzuren