Vervoeging van vleien
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vlei
- jij vleit
- hij/zij/het vleit
- wij vleien
- jullie vleien
- zij vleien
Präsens Indikativ
- ich schmeich(e)le
- du schmeichelst
- er/sie/es schmeichelt
- wir schmeicheln
- ihr schmeichelt
- sie schmeicheln
Onvoltooid verleden tijd
- ik vleide
- jij vleide
- hij/zij/het vleide
- wij vleiden
- jullie vleiden
- zij vleiden
Präteritum Indikativ
- ich schmeichelte
- du schmeicheltest
- er/sie/es schmeichelte
- wir schmeichelten
- ihr schmeicheltet
- sie schmeichelten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevleid
- jij hebt gevleid
- hij/zij/het heeft gevleid
- wij hebben gevleid
- jullie hebben gevleid
- zij hebben gevleid
Perfekt Indikativ
- ich habe geschmeichelt
- du hast geschmeichelt
- er/sie/es hat geschmeichelt
- wir haben geschmeichelt
- ihr habt geschmeichelt
- sie haben geschmeichelt
Voltooid verleden tijd
- ik had gevleid
- jij had gevleid
- hij/zij/het had gevleid
- wij hadden gevleid
- jullie hadden gevleid
- zij hadden gevleid
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschmeichelt
- du hattest geschmeichelt
- er/sie/es hatte geschmeichelt
- wir hatten geschmeichelt
- ihr hattet geschmeichelt
- sie hatten geschmeichelt
Toekomende tijd I
- ik zal vleien
- jij zult vleien
- hij/zij/het zal vleien
- wij zullen vleien
- jullie zullen vleien
- zij zullen vleien
Futur I Indikativ
- ich werde schmeicheln
- du wirst schmeicheln
- er/sie/es wird schmeicheln
- wir werden schmeicheln
- ihr werdet schmeicheln
- sie werden schmeicheln
Toekomende tijd II
- ik zal gevleid hebben
- jij zult gevleid hebben
- hij/zij/het zal gevleid hebben
- wij zullen gevleid hebben
- jullie zullen gevleid hebben
- zij zullen gevleid hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geschmeichelt haben
- du wirst geschmeichelt haben
- er/sie/es wird geschmeichelt haben
- wir werden geschmeichelt haben
- ihr werdet geschmeichelt haben
- sie werden geschmeichelt haben
Conditionalis I
- ik zou vleien
- jij zou vleien
- hij/zij/het zou vleien
- wij zouden vleien
- jullie zouden vleien
- zij zouden vleien
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schmeicheln
- du würdest schmeicheln
- er/sie/es würde schmeicheln
- wir würden schmeicheln
- ihr würdet schmeicheln
- sie würden schmeicheln
Conditionalis II
- ik zou hebben gevleid
- jij zou hebben gevleid
- hij/zij/het zou hebben gevleid
- wij zouden hebben gevleid
- jullie zouden hebben gevleid
- zij zouden hebben gevleid
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschmeichelt haben
- du würdest geschmeichelt haben
- er/sie/es würde geschmeichelt haben
- wir würden geschmeichelt haben
- ihr würdet geschmeichelt haben
- sie würden geschmeichelt haben
Imperatief
- jij vlei
- jullie vleit
Imperativ
- du schmeich(e)le
- ihr schmeichelt