Vervoeging van voorlichten
Onbepaalde wijs (infinitief): voorlichten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik licht voor
- jij licht voor
- hij/zij/het licht voor
- wij lichten voor
- jullie lichten voor
- zij lichten voor
Präsens Indikativ
- ich benachrichtige
- du benachrichtigst
- er/sie/es benachrichtigt
- wir benachrichtigen
- ihr benachrichtigt
- sie benachrichtigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik lichtte voor
- jij lichtte voor
- hij/zij/het lichtte voor
- wij lichtten voor
- jullie lichtten voor
- zij lichtten voor
Präteritum Indikativ
- ich benachrichtigte
- du benachrichtigtest
- er/sie/es benachrichtigte
- wir benachrichtigten
- ihr benachrichtigtet
- sie benachrichtigten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgelicht
- jij hebt voorgelicht
- hij/zij/het heeft voorgelicht
- wij hebben voorgelicht
- jullie hebben voorgelicht
- zij hebben voorgelicht
Perfekt Indikativ
- ich habe benachrichtigt
- du hast benachrichtigt
- er/sie/es hat benachrichtigt
- wir haben benachrichtigt
- ihr habt benachrichtigt
- sie haben benachrichtigt
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgelicht
- jij had voorgelicht
- hij/zij/het had voorgelicht
- wij hadden voorgelicht
- jullie hadden voorgelicht
- zij hadden voorgelicht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte benachrichtigt
- du hattest benachrichtigt
- er/sie/es hatte benachrichtigt
- wir hatten benachrichtigt
- ihr hattet benachrichtigt
- sie hatten benachrichtigt
Toekomende tijd I
- ik zal voorlichten
- jij zult voorlichten
- hij/zij/het zal voorlichten
- wij zullen voorlichten
- jullie zullen voorlichten
- zij zullen voorlichten
Futur I Indikativ
- ich werde benachrichtigen
- du wirst benachrichtigen
- er/sie/es wird benachrichtigen
- wir werden benachrichtigen
- ihr werdet benachrichtigen
- sie werden benachrichtigen
Toekomende tijd II
- ik zal voorgelicht hebben
- jij zult voorgelicht hebben
- hij/zij/het zal voorgelicht hebben
- wij zullen voorgelicht hebben
- jullie zullen voorgelicht hebben
- zij zullen voorgelicht hebben
Futur II Indikativ
- ich werde benachrichtigt haben
- du wirst benachrichtigt haben
- er/sie/es wird benachrichtigt haben
- wir werden benachrichtigt haben
- ihr werdet benachrichtigt haben
- sie werden benachrichtigt haben
Conditionalis I
- ik zou voorlichten
- jij zou voorlichten
- hij/zij/het zou voorlichten
- wij zouden voorlichten
- jullie zouden voorlichten
- zij zouden voorlichten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde benachrichtigen
- du würdest benachrichtigen
- er/sie/es würde benachrichtigen
- wir würden benachrichtigen
- ihr würdet benachrichtigen
- sie würden benachrichtigen
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgelicht
- jij zou hebben voorgelicht
- hij/zij/het zou hebben voorgelicht
- wij zouden hebben voorgelicht
- jullie zouden hebben voorgelicht
- zij zouden hebben voorgelicht
Futur II Konjunktiv II
- ich würde benachrichtigt haben
- du würdest benachrichtigt haben
- er/sie/es würde benachrichtigt haben
- wir würden benachrichtigt haben
- ihr würdet benachrichtigt haben
- sie würden benachrichtigt haben
Imperatief
- jij licht voor
- jullie licht voor
Imperativ
- du benachrichtig(e)
- ihr benachrichtigt