Vervoeging van weerzien
Onbepaalde wijs (infinitief): weerzien
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zie weer
- jij ziet weer
- hij/zij/het ziet weer
- wij zien weer
- jullie zien weer
- zij zien weer
Präsens Indikativ
- ich sehe wieder
- du siehst wieder
- er/sie/es sieht wieder
- wir sehen wieder
- ihr seht wieder
- sie sehen wieder
Onvoltooid verleden tijd
- ik zag weer
- jij zag weer
- hij/zij/het zag weer
- wij zagen weer
- jullie zagen weer
- zij zagen weer
Präteritum Indikativ
- ich sah wieder
- du sahst wieder
- er/sie/es sah wieder
- wir sahen wieder
- ihr saht wieder
- sie sahen wieder
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb weergezien
- jij hebt weergezien
- hij/zij/het heeft weergezien
- wij hebben weergezien
- jullie hebben weergezien
- zij hebben weergezien
Perfekt Indikativ
- ich habe wiedergesehen
- du hast wiedergesehen
- er/sie/es hat wiedergesehen
- wir haben wiedergesehen
- ihr habt wiedergesehen
- sie haben wiedergesehen
Voltooid verleden tijd
- ik had weergezien
- jij had weergezien
- hij/zij/het had weergezien
- wij hadden weergezien
- jullie hadden weergezien
- zij hadden weergezien
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte wiedergesehen
- du hattest wiedergesehen
- er/sie/es hatte wiedergesehen
- wir hatten wiedergesehen
- ihr hattet wiedergesehen
- sie hatten wiedergesehen
Toekomende tijd I
- ik zal weerzien
- jij zult weerzien
- hij/zij/het zal weerzien
- wij zullen weerzien
- jullie zullen weerzien
- zij zullen weerzien
Futur I Indikativ
- ich werde wiedersehen
- du wirst wiedersehen
- er/sie/es wird wiedersehen
- wir werden wiedersehen
- ihr werdet wiedersehen
- sie werden wiedersehen
Toekomende tijd II
- ik zal weergezien hebben
- jij zult weergezien hebben
- hij/zij/het zal weergezien hebben
- wij zullen weergezien hebben
- jullie zullen weergezien hebben
- zij zullen weergezien hebben
Futur II Indikativ
- ich werde wiedergesehen haben
- du wirst wiedergesehen haben
- er/sie/es wird wiedergesehen haben
- wir werden wiedergesehen haben
- ihr werdet wiedergesehen haben
- sie werden wiedergesehen haben
Conditionalis I
- ik zou weerzien
- jij zou weerzien
- hij/zij/het zou weerzien
- wij zouden weerzien
- jullie zouden weerzien
- zij zouden weerzien
Futur I Konjunktiv II
- ich würde wiedersehen
- du würdest wiedersehen
- er/sie/es würde wiedersehen
- wir würden wiedersehen
- ihr würdet wiedersehen
- sie würden wiedersehen
Conditionalis II
- ik zou hebben weergezien
- jij zou hebben weergezien
- hij/zij/het zou hebben weergezien
- wij zouden hebben weergezien
- jullie zouden hebben weergezien
- zij zouden hebben weergezien
Futur II Konjunktiv II
- ich würde wiedergesehen haben
- du würdest wiedergesehen haben
- er/sie/es würde wiedergesehen haben
- wir würden wiedergesehen haben
- ihr würdet wiedergesehen haben
- sie würden wiedergesehen haben