Vervoeging van zullen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zal
  • jij zult
  • hij/zij/het zal
  • wij zullen
  • jullie zullen
  • zij zullen

Präsens Indikativ

  • ich muss
  • du musst
  • er/sie/es muss
  • wir müssen
  • ihr müsst
  • sie müssen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zou
  • jij zou
  • hij/zij/het zou
  • wij zouden
  • jullie zouden
  • zij zouden

Präteritum Indikativ

  • ich musste
  • du musstest
  • er/sie/es musste
  • wir mussten
  • ihr musstet
  • sie mussten

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zullen