Vervoeging van herbergen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik herberg
  • jij herbergt
  • hij/zij/het herbergt
  • wij herbergen
  • jullie herbergen
  • zij herbergen

Present

  • I contain
  • you contain
  • he/she/it contains
  • we contain
  • you contain
  • they contain

Onvoltooid verleden tijd

  • ik herbergde
  • jij herbergde
  • hij/zij/het herbergde
  • wij herbergden
  • jullie herbergden
  • zij herbergden

Simple past

  • I contained
  • you contained
  • he/she/it contained
  • we contained
  • you contained
  • they contained

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geherbergd
  • jij hebt geherbergd
  • hij/zij/het heeft geherbergd
  • wij hebben geherbergd
  • jullie hebben geherbergd
  • zij hebben geherbergd

Present perfect

  • I have contained
  • you have contained
  • he/she/it has contained
  • we have contained
  • you have contained
  • they have contained

Voltooid verleden tijd

  • ik had geherbergd
  • jij had geherbergd
  • hij/zij/het had geherbergd
  • wij hadden geherbergd
  • jullie hadden geherbergd
  • zij hadden geherbergd

Past perfect

  • I had contained
  • you had contained
  • he/she/it had contained
  • we had contained
  • you had contained
  • they had contained

Toekomende tijd I

  • ik zal herbergen
  • jij zult herbergen
  • hij/zij/het zal herbergen
  • wij zullen herbergen
  • jullie zullen herbergen
  • zij zullen herbergen

Future

  • I will contain
  • you will contain
  • he/she/it will contain
  • we will contain
  • you will contain
  • they will contain

Toekomende tijd II

  • ik zal geherbergd hebben
  • jij zult geherbergd hebben
  • hij/zij/het zal geherbergd hebben
  • wij zullen geherbergd hebben
  • jullie zullen geherbergd hebben
  • zij zullen geherbergd hebben

Future perfect

  • I will have contained
  • you will have contained
  • he/she/it will have contained
  • we will have contained
  • you will have contained
  • they will have contained

Conditionalis I

  • ik zou herbergen
  • jij zou herbergen
  • hij/zij/het zou herbergen
  • wij zouden herbergen
  • jullie zouden herbergen
  • zij zouden herbergen

Conditional present

  • I would contain
  • you would contain
  • he/she/it would contain
  • we would contain
  • you would contain
  • they would contain

Conditionalis II

  • ik zou hebben geherbergd
  • jij zou hebben geherbergd
  • hij/zij/het zou hebben geherbergd
  • wij zouden hebben geherbergd
  • jullie zouden hebben geherbergd
  • zij zouden hebben geherbergd

Conditional perfect

  • I would have contained
  • you would have contained
  • he/she/it would have contained
  • we would have contained
  • you would have contained
  • they would have contained

Imperatief

  • jij herberg
  • jullie herbergt

Imperative

  • you contain
  • you contain

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van herbergen