Vervoeging van krenken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krenk
  • jij krenkt
  • hij/zij/het krenkt
  • wij krenken
  • jullie krenken
  • zij krenken

Present

  • I wrong
  • you wrong
  • he/she/it wrongs
  • we wrong
  • you wrong
  • they wrong

Onvoltooid verleden tijd

  • ik krenkte
  • jij krenkte
  • hij/zij/het krenkte
  • wij krenkten
  • jullie krenkten
  • zij krenkten

Simple past

  • I wronged
  • you wronged
  • he/she/it wronged
  • we wronged
  • you wronged
  • they wronged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekrenkt
  • jij hebt gekrenkt
  • hij/zij/het heeft gekrenkt
  • wij hebben gekrenkt
  • jullie hebben gekrenkt
  • zij hebben gekrenkt

Present perfect

  • I have wronged
  • you have wronged
  • he/she/it has wronged
  • we have wronged
  • you have wronged
  • they have wronged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekrenkt
  • jij had gekrenkt
  • hij/zij/het had gekrenkt
  • wij hadden gekrenkt
  • jullie hadden gekrenkt
  • zij hadden gekrenkt

Past perfect

  • I had wronged
  • you had wronged
  • he/she/it had wronged
  • we had wronged
  • you had wronged
  • they had wronged

Toekomende tijd I

  • ik zal krenken
  • jij zult krenken
  • hij/zij/het zal krenken
  • wij zullen krenken
  • jullie zullen krenken
  • zij zullen krenken

Future

  • I will wrong
  • you will wrong
  • he/she/it will wrong
  • we will wrong
  • you will wrong
  • they will wrong

Toekomende tijd II

  • ik zal gekrenkt hebben
  • jij zult gekrenkt hebben
  • hij/zij/het zal gekrenkt hebben
  • wij zullen gekrenkt hebben
  • jullie zullen gekrenkt hebben
  • zij zullen gekrenkt hebben

Future perfect

  • I will have wronged
  • you will have wronged
  • he/she/it will have wronged
  • we will have wronged
  • you will have wronged
  • they will have wronged

Conditionalis I

  • ik zou krenken
  • jij zou krenken
  • hij/zij/het zou krenken
  • wij zouden krenken
  • jullie zouden krenken
  • zij zouden krenken

Conditional present

  • I would wrong
  • you would wrong
  • he/she/it would wrong
  • we would wrong
  • you would wrong
  • they would wrong

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekrenkt
  • jij zou hebben gekrenkt
  • hij/zij/het zou hebben gekrenkt
  • wij zouden hebben gekrenkt
  • jullie zouden hebben gekrenkt
  • zij zouden hebben gekrenkt

Conditional perfect

  • I would have wronged
  • you would have wronged
  • he/she/it would have wronged
  • we would have wronged
  • you would have wronged
  • they would have wronged

Imperatief

  • jij krenk
  • jullie krenkt

Imperative

  • you wrong
  • you wrong