Vervoeging van aanbelanden

Onbepaalde wijs (infinitief): aanbelanden

Vertaling: to finish

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beland aan
  • jij belandt aan
  • hij/zij/het belandt aan
  • wij belanden aan
  • jullie belanden aan
  • zij belanden aan

Present

  • I finish
  • you finish
  • he/she/it finishes
  • we finish
  • you finish
  • they finish

Onvoltooid verleden tijd

  • ik belandde aan
  • jij belandde aan
  • hij/zij/het belandde aan
  • wij belandden aan
  • jullie belandden aan
  • zij belandden aan

Simple past

  • I finished
  • you finished
  • he/she/it finished
  • we finished
  • you finished
  • they finished

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben aanbeland
  • jij bent aanbeland
  • hij/zij/het is aanbeland
  • wij zijn aanbeland
  • jullie zijn aanbeland
  • zij zijn aanbeland

Present perfect

  • I have finished
  • you have finished
  • he/she/it has finished
  • we have finished
  • you have finished
  • they have finished

Voltooid verleden tijd

  • ik was aanbeland
  • jij was aanbeland
  • hij/zij/het was aanbeland
  • wij waren aanbeland
  • jullie waren aanbeland
  • zij waren aanbeland

Past perfect

  • I had finished
  • you had finished
  • he/she/it had finished
  • we had finished
  • you had finished
  • they had finished

Toekomende tijd I

  • ik zal aanbelanden
  • jij zult aanbelanden
  • hij/zij/het zal aanbelanden
  • wij zullen aanbelanden
  • jullie zullen aanbelanden
  • zij zullen aanbelanden

Future

  • I will finish
  • you will finish
  • he/she/it will finish
  • we will finish
  • you will finish
  • they will finish

Toekomende tijd II

  • ik zal aanbeland zijn
  • jij zult aanbeland zijn
  • hij/zij/het zal aanbeland zijn
  • wij zullen aanbeland zijn
  • jullie zullen aanbeland zijn
  • zij zullen aanbeland zijn

Future perfect

  • I will have finished
  • you will have finished
  • he/she/it will have finished
  • we will have finished
  • you will have finished
  • they will have finished

Conditionalis I

  • ik zou aanbelanden
  • jij zou aanbelanden
  • hij/zij/het zou aanbelanden
  • wij zouden aanbelanden
  • jullie zouden aanbelanden
  • zij zouden aanbelanden

Conditional present

  • I would finish
  • you would finish
  • he/she/it would finish
  • we would finish
  • you would finish
  • they would finish

Conditionalis II

  • ik zou zijn aanbeland
  • jij zou zijn aanbeland
  • hij/zij/het zou zijn aanbeland
  • wij zouden zijn aanbeland
  • jullie zouden zijn aanbeland
  • zij zouden zijn aanbeland

Conditional perfect

  • I would have finished
  • you would have finished
  • he/she/it would have finished
  • we would have finished
  • you would have finished
  • they would have finished

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanbelanden