Vervoeging van aanblaffen

Onbepaalde wijs (infinitief): aanblaffen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik blaf aan
  • jij blaft aan
  • hij/zij/het blaft aan
  • wij blaffen aan
  • jullie blaffen aan
  • zij blaffen aan

Present

  • I bay
  • you bay
  • he/she/it bays
  • we bay
  • you bay
  • they bay

Onvoltooid verleden tijd

  • ik blafte aan
  • jij blafte aan
  • hij/zij/het blafte aan
  • wij blaften aan
  • jullie blaften aan
  • zij blaften aan

Simple past

  • I bayed
  • you bayed
  • he/she/it bayed
  • we bayed
  • you bayed
  • they bayed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangeblaft
  • jij hebt aangeblaft
  • hij/zij/het heeft aangeblaft
  • wij hebben aangeblaft
  • jullie hebben aangeblaft
  • zij hebben aangeblaft

Present perfect

  • I have bayed
  • you have bayed
  • he/she/it has bayed
  • we have bayed
  • you have bayed
  • they have bayed

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangeblaft
  • jij had aangeblaft
  • hij/zij/het had aangeblaft
  • wij hadden aangeblaft
  • jullie hadden aangeblaft
  • zij hadden aangeblaft

Past perfect

  • I had bayed
  • you had bayed
  • he/she/it had bayed
  • we had bayed
  • you had bayed
  • they had bayed

Toekomende tijd I

  • ik zal aanblaffen
  • jij zult aanblaffen
  • hij/zij/het zal aanblaffen
  • wij zullen aanblaffen
  • jullie zullen aanblaffen
  • zij zullen aanblaffen

Future

  • I will bay
  • you will bay
  • he/she/it will bay
  • we will bay
  • you will bay
  • they will bay

Toekomende tijd II

  • ik zal aangeblaft hebben
  • jij zult aangeblaft hebben
  • hij/zij/het zal aangeblaft hebben
  • wij zullen aangeblaft hebben
  • jullie zullen aangeblaft hebben
  • zij zullen aangeblaft hebben

Future perfect

  • I will have bayed
  • you will have bayed
  • he/she/it will have bayed
  • we will have bayed
  • you will have bayed
  • they will have bayed

Conditionalis I

  • ik zou aanblaffen
  • jij zou aanblaffen
  • hij/zij/het zou aanblaffen
  • wij zouden aanblaffen
  • jullie zouden aanblaffen
  • zij zouden aanblaffen

Conditional present

  • I would bay
  • you would bay
  • he/she/it would bay
  • we would bay
  • you would bay
  • they would bay

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangeblaft
  • jij zou hebben aangeblaft
  • hij/zij/het zou hebben aangeblaft
  • wij zouden hebben aangeblaft
  • jullie zouden hebben aangeblaft
  • zij zouden hebben aangeblaft

Conditional perfect

  • I would have bayed
  • you would have bayed
  • he/she/it would have bayed
  • we would have bayed
  • you would have bayed
  • they would have bayed

Imperatief

  • jij blaf aan
  • jullie blaft aan

Imperative

  • you bay
  • you bay

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanblaffen