Vervoeging van aanbotsen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bots aan
  • jij botst aan
  • hij/zij/het botst aan
  • wij botsen aan
  • jullie botsen aan
  • zij botsen aan

Present

  • I clash
  • you clash
  • he/she/it clashes
  • we clash
  • you clash
  • they clash

Onvoltooid verleden tijd

  • ik botste aan
  • jij botste aan
  • hij/zij/het botste aan
  • wij botsten aan
  • jullie botsten aan
  • zij botsten aan

Simple past

  • I clashed
  • you clashed
  • he/she/it clashed
  • we clashed
  • you clashed
  • they clashed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben aangebotst
  • jij bent aangebotst
  • hij/zij/het is aangebotst
  • wij zijn aangebotst
  • jullie zijn aangebotst
  • zij zijn aangebotst

Present perfect

  • I have clashed
  • you have clashed
  • he/she/it has clashed
  • we have clashed
  • you have clashed
  • they have clashed

Voltooid verleden tijd

  • ik was aangebotst
  • jij was aangebotst
  • hij/zij/het was aangebotst
  • wij waren aangebotst
  • jullie waren aangebotst
  • zij waren aangebotst

Past perfect

  • I had clashed
  • you had clashed
  • he/she/it had clashed
  • we had clashed
  • you had clashed
  • they had clashed

Toekomende tijd I

  • ik zal aanbotsen
  • jij zult aanbotsen
  • hij/zij/het zal aanbotsen
  • wij zullen aanbotsen
  • jullie zullen aanbotsen
  • zij zullen aanbotsen

Future

  • I will clash
  • you will clash
  • he/she/it will clash
  • we will clash
  • you will clash
  • they will clash

Toekomende tijd II

  • ik zal aangebotst zijn
  • jij zult aangebotst zijn
  • hij/zij/het zal aangebotst zijn
  • wij zullen aangebotst zijn
  • jullie zullen aangebotst zijn
  • zij zullen aangebotst zijn

Future perfect

  • I will have clashed
  • you will have clashed
  • he/she/it will have clashed
  • we will have clashed
  • you will have clashed
  • they will have clashed

Conditionalis I

  • ik zou aanbotsen
  • jij zou aanbotsen
  • hij/zij/het zou aanbotsen
  • wij zouden aanbotsen
  • jullie zouden aanbotsen
  • zij zouden aanbotsen

Conditional present

  • I would clash
  • you would clash
  • he/she/it would clash
  • we would clash
  • you would clash
  • they would clash

Conditionalis II

  • ik zou zijn aangebotst
  • jij zou zijn aangebotst
  • hij/zij/het zou zijn aangebotst
  • wij zouden zijn aangebotst
  • jullie zouden zijn aangebotst
  • zij zouden zijn aangebotst

Conditional perfect

  • I would have clashed
  • you would have clashed
  • he/she/it would have clashed
  • we would have clashed
  • you would have clashed
  • they would have clashed

Imperatief

  • jij bots aan
  • jullie botst aan

Imperative

  • you clash
  • you clash