Vervoeging van aanbraden
Onbepaalde wijs (infinitief): aanbraden
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik braad aan
- jij braadt aan
- hij/zij/het braadt aan
- wij braden aan
- jullie braden aan
- zij braden aan
Present
- I parch
- you parch
- he/she/it parches
- we parch
- you parch
- they parch
Onvoltooid verleden tijd
- ik braadde aan
- jij braadde aan
- hij/zij/het braadde aan
- wij braadden aan
- jullie braadden aan
- zij braadden aan
Simple past
- I parched
- you parched
- he/she/it parched
- we parched
- you parched
- they parched
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangebraden
- jij hebt aangebraden
- hij/zij/het heeft aangebraden
- wij hebben aangebraden
- jullie hebben aangebraden
- zij hebben aangebraden
Present perfect
- I have parched
- you have parched
- he/she/it has parched
- we have parched
- you have parched
- they have parched
Voltooid verleden tijd
- ik had aangebraden
- jij had aangebraden
- hij/zij/het had aangebraden
- wij hadden aangebraden
- jullie hadden aangebraden
- zij hadden aangebraden
Past perfect
- I had parched
- you had parched
- he/she/it had parched
- we had parched
- you had parched
- they had parched
Toekomende tijd I
- ik zal aanbraden
- jij zult aanbraden
- hij/zij/het zal aanbraden
- wij zullen aanbraden
- jullie zullen aanbraden
- zij zullen aanbraden
Future
- I will parch
- you will parch
- he/she/it will parch
- we will parch
- you will parch
- they will parch
Toekomende tijd II
- ik zal aangebraden hebben
- jij zult aangebraden hebben
- hij/zij/het zal aangebraden hebben
- wij zullen aangebraden hebben
- jullie zullen aangebraden hebben
- zij zullen aangebraden hebben
Future perfect
- I will have parched
- you will have parched
- he/she/it will have parched
- we will have parched
- you will have parched
- they will have parched
Conditionalis I
- ik zou aanbraden
- jij zou aanbraden
- hij/zij/het zou aanbraden
- wij zouden aanbraden
- jullie zouden aanbraden
- zij zouden aanbraden
Conditional present
- I would parch
- you would parch
- he/she/it would parch
- we would parch
- you would parch
- they would parch
Conditionalis II
- ik zou hebben aangebraden
- jij zou hebben aangebraden
- hij/zij/het zou hebben aangebraden
- wij zouden hebben aangebraden
- jullie zouden hebben aangebraden
- zij zouden hebben aangebraden
Conditional perfect
- I would have parched
- you would have parched
- he/she/it would have parched
- we would have parched
- you would have parched
- they would have parched
Imperatief
- jij braad aan
- jullie braadt aan
Imperative
- you parch
- you parch