Vervoeging van aankopen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik koop aan
  • jij koopt aan
  • hij/zij/het koopt aan
  • wij kopen aan
  • jullie kopen aan
  • zij kopen aan

Present

  • I buy
  • you buy
  • he/she/it buys
  • we buy
  • you buy
  • they buy

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kocht aan
  • jij kocht aan
  • hij/zij/het kocht aan
  • wij kochten aan
  • jullie kochten aan
  • zij kochten aan

Simple past

  • I bought
  • you bought
  • he/she/it bought
  • we bought
  • you bought
  • they bought

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangekocht
  • jij hebt aangekocht
  • hij/zij/het heeft aangekocht
  • wij hebben aangekocht
  • jullie hebben aangekocht
  • zij hebben aangekocht

Present perfect

  • I have bought
  • you have bought
  • he/she/it has bought
  • we have bought
  • you have bought
  • they have bought

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangekocht
  • jij had aangekocht
  • hij/zij/het had aangekocht
  • wij hadden aangekocht
  • jullie hadden aangekocht
  • zij hadden aangekocht

Past perfect

  • I had bought
  • you had bought
  • he/she/it had bought
  • we had bought
  • you had bought
  • they had bought

Toekomende tijd I

  • ik zal aankopen
  • jij zult aankopen
  • hij/zij/het zal aankopen
  • wij zullen aankopen
  • jullie zullen aankopen
  • zij zullen aankopen

Future

  • I will buy
  • you will buy
  • he/she/it will buy
  • we will buy
  • you will buy
  • they will buy

Toekomende tijd II

  • ik zal aangekocht hebben
  • jij zult aangekocht hebben
  • hij/zij/het zal aangekocht hebben
  • wij zullen aangekocht hebben
  • jullie zullen aangekocht hebben
  • zij zullen aangekocht hebben

Future perfect

  • I will have bought
  • you will have bought
  • he/she/it will have bought
  • we will have bought
  • you will have bought
  • they will have bought

Conditionalis I

  • ik zou aankopen
  • jij zou aankopen
  • hij/zij/het zou aankopen
  • wij zouden aankopen
  • jullie zouden aankopen
  • zij zouden aankopen

Conditional present

  • I would buy
  • you would buy
  • he/she/it would buy
  • we would buy
  • you would buy
  • they would buy

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangekocht
  • jij zou hebben aangekocht
  • hij/zij/het zou hebben aangekocht
  • wij zouden hebben aangekocht
  • jullie zouden hebben aangekocht
  • zij zouden hebben aangekocht

Conditional perfect

  • I would have bought
  • you would have bought
  • he/she/it would have bought
  • we would have bought
  • you would have bought
  • they would have bought

Imperatief

  • jij koop aan
  • jullie koopt aan

Imperative

  • you buy
  • you buy

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van aankopen