Vervoeging van aanleggen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanleggen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leg aan
- jij legt aan
- hij/zij/het legt aan
- wij leggen aan
- jullie leggen aan
- zij leggen aan
Present
- I aim
- you aim
- he/she/it aims
- we aim
- you aim
- they aim
Onvoltooid verleden tijd
- ik legde aan
- jij legde aan
- hij/zij/het legde aan
- wij legden aan
- jullie legden aan
- zij legden aan
Simple past
- I aimed
- you aimed
- he/she/it aimed
- we aimed
- you aimed
- they aimed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangelegd
- jij hebt aangelegd
- hij/zij/het heeft aangelegd
- wij hebben aangelegd
- jullie hebben aangelegd
- zij hebben aangelegd
Present perfect
- I have aimed
- you have aimed
- he/she/it has aimed
- we have aimed
- you have aimed
- they have aimed
Voltooid verleden tijd
- ik had aangelegd
- jij had aangelegd
- hij/zij/het had aangelegd
- wij hadden aangelegd
- jullie hadden aangelegd
- zij hadden aangelegd
Past perfect
- I had aimed
- you had aimed
- he/she/it had aimed
- we had aimed
- you had aimed
- they had aimed
Toekomende tijd I
- ik zal aanleggen
- jij zult aanleggen
- hij/zij/het zal aanleggen
- wij zullen aanleggen
- jullie zullen aanleggen
- zij zullen aanleggen
Future
- I will aim
- you will aim
- he/she/it will aim
- we will aim
- you will aim
- they will aim
Toekomende tijd II
- ik zal aangelegd hebben
- jij zult aangelegd hebben
- hij/zij/het zal aangelegd hebben
- wij zullen aangelegd hebben
- jullie zullen aangelegd hebben
- zij zullen aangelegd hebben
Future perfect
- I will have aimed
- you will have aimed
- he/she/it will have aimed
- we will have aimed
- you will have aimed
- they will have aimed
Conditionalis I
- ik zou aanleggen
- jij zou aanleggen
- hij/zij/het zou aanleggen
- wij zouden aanleggen
- jullie zouden aanleggen
- zij zouden aanleggen
Conditional present
- I would aim
- you would aim
- he/she/it would aim
- we would aim
- you would aim
- they would aim
Conditionalis II
- ik zou hebben aangelegd
- jij zou hebben aangelegd
- hij/zij/het zou hebben aangelegd
- wij zouden hebben aangelegd
- jullie zouden hebben aangelegd
- zij zouden hebben aangelegd
Conditional perfect
- I would have aimed
- you would have aimed
- he/she/it would have aimed
- we would have aimed
- you would have aimed
- they would have aimed
Imperatief
- jij leg aan
- jullie legt aan
Imperative
- you aim
- you aim