Vervoeging van aanvliegen
Onbepaalde wijs (infinitief): aanvliegen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vlieg aan
- jij vliegt aan
- hij/zij/het vliegt aan
- wij vliegen aan
- jullie vliegen aan
- zij vliegen aan
Present
- I approach
- you approach
- he/she/it approaches
- we approach
- you approach
- they approach
Onvoltooid verleden tijd
- ik vloog aan
- jij vloog aan
- hij/zij/het vloog aan
- wij vlogen aan
- jullie vlogen aan
- zij vlogen aan
Simple past
- I approached
- you approached
- he/she/it approached
- we approached
- you approached
- they approached
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangevlogen
- jij hebt aangevlogen
- hij/zij/het heeft aangevlogen
- wij hebben aangevlogen
- jullie hebben aangevlogen
- zij hebben aangevlogen
Present perfect
- I have approached
- you have approached
- he/she/it has approached
- we have approached
- you have approached
- they have approached
Voltooid verleden tijd
- ik had aangevlogen
- jij had aangevlogen
- hij/zij/het had aangevlogen
- wij hadden aangevlogen
- jullie hadden aangevlogen
- zij hadden aangevlogen
Past perfect
- I had approached
- you had approached
- he/she/it had approached
- we had approached
- you had approached
- they had approached
Toekomende tijd I
- ik zal aanvliegen
- jij zult aanvliegen
- hij/zij/het zal aanvliegen
- wij zullen aanvliegen
- jullie zullen aanvliegen
- zij zullen aanvliegen
Future
- I will approach
- you will approach
- he/she/it will approach
- we will approach
- you will approach
- they will approach
Toekomende tijd II
- ik zal aangevlogen hebben
- jij zult aangevlogen hebben
- hij/zij/het zal aangevlogen hebben
- wij zullen aangevlogen hebben
- jullie zullen aangevlogen hebben
- zij zullen aangevlogen hebben
Future perfect
- I will have approached
- you will have approached
- he/she/it will have approached
- we will have approached
- you will have approached
- they will have approached
Conditionalis I
- ik zou aanvliegen
- jij zou aanvliegen
- hij/zij/het zou aanvliegen
- wij zouden aanvliegen
- jullie zouden aanvliegen
- zij zouden aanvliegen
Conditional present
- I would approach
- you would approach
- he/she/it would approach
- we would approach
- you would approach
- they would approach
Conditionalis II
- ik zou hebben aangevlogen
- jij zou hebben aangevlogen
- hij/zij/het zou hebben aangevlogen
- wij zouden hebben aangevlogen
- jullie zouden hebben aangevlogen
- zij zouden hebben aangevlogen
Conditional perfect
- I would have approached
- you would have approached
- he/she/it would have approached
- we would have approached
- you would have approached
- they would have approached
Imperatief
- jij vlieg aan
- jullie vliegt aan
Imperative
- you approach
- you approach