Vervoeging van afhangen
Onbepaalde wijs (infinitief): afhangen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hang af
- jij hangt af
- hij/zij/het hangt af
- wij hangen af
- jullie hangen af
- zij hangen af
Present
- I depend
- you depend
- he/she/it depends
- we depend
- you depend
- they depend
Onvoltooid verleden tijd
- ik hing af
- jij hing af
- hij/zij/het hing af
- wij hingen af
- jullie hingen af
- zij hingen af
Simple past
- I depended
- you depended
- he/she/it depended
- we depended
- you depended
- they depended
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgehangen
- jij hebt afgehangen
- hij/zij/het heeft afgehangen
- wij hebben afgehangen
- jullie hebben afgehangen
- zij hebben afgehangen
Present perfect
- I have depended
- you have depended
- he/she/it has depended
- we have depended
- you have depended
- they have depended
Voltooid verleden tijd
- ik had afgehangen
- jij had afgehangen
- hij/zij/het had afgehangen
- wij hadden afgehangen
- jullie hadden afgehangen
- zij hadden afgehangen
Past perfect
- I had depended
- you had depended
- he/she/it had depended
- we had depended
- you had depended
- they had depended
Toekomende tijd I
- ik zal afhangen
- jij zult afhangen
- hij/zij/het zal afhangen
- wij zullen afhangen
- jullie zullen afhangen
- zij zullen afhangen
Future
- I will depend
- you will depend
- he/she/it will depend
- we will depend
- you will depend
- they will depend
Toekomende tijd II
- ik zal afgehangen hebben
- jij zult afgehangen hebben
- hij/zij/het zal afgehangen hebben
- wij zullen afgehangen hebben
- jullie zullen afgehangen hebben
- zij zullen afgehangen hebben
Future perfect
- I will have depended
- you will have depended
- he/she/it will have depended
- we will have depended
- you will have depended
- they will have depended
Conditionalis I
- ik zou afhangen
- jij zou afhangen
- hij/zij/het zou afhangen
- wij zouden afhangen
- jullie zouden afhangen
- zij zouden afhangen
Conditional present
- I would depend
- you would depend
- he/she/it would depend
- we would depend
- you would depend
- they would depend
Conditionalis II
- ik zou hebben afgehangen
- jij zou hebben afgehangen
- hij/zij/het zou hebben afgehangen
- wij zouden hebben afgehangen
- jullie zouden hebben afgehangen
- zij zouden hebben afgehangen
Conditional perfect
- I would have depended
- you would have depended
- he/she/it would have depended
- we would have depended
- you would have depended
- they would have depended
Imperatief
- jij hang af
- jullie hangt af
Imperative
- you depend
- you depend