Vervoeging van afleggen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik leg af
  • jij legt af
  • hij/zij/het legt af
  • wij leggen af
  • jullie leggen af
  • zij leggen af

Present

  • I discard
  • you discard
  • he/she/it discards
  • we discard
  • you discard
  • they discard

Onvoltooid verleden tijd

  • ik legde af
  • jij legde af
  • hij/zij/het legde af
  • wij legden af
  • jullie legden af
  • zij legden af

Simple past

  • I discarded
  • you discarded
  • he/she/it discarded
  • we discarded
  • you discarded
  • they discarded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgelegd
  • jij hebt afgelegd
  • hij/zij/het heeft afgelegd
  • wij hebben afgelegd
  • jullie hebben afgelegd
  • zij hebben afgelegd

Present perfect

  • I have discarded
  • you have discarded
  • he/she/it has discarded
  • we have discarded
  • you have discarded
  • they have discarded

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgelegd
  • jij had afgelegd
  • hij/zij/het had afgelegd
  • wij hadden afgelegd
  • jullie hadden afgelegd
  • zij hadden afgelegd

Past perfect

  • I had discarded
  • you had discarded
  • he/she/it had discarded
  • we had discarded
  • you had discarded
  • they had discarded

Toekomende tijd I

  • ik zal afleggen
  • jij zult afleggen
  • hij/zij/het zal afleggen
  • wij zullen afleggen
  • jullie zullen afleggen
  • zij zullen afleggen

Future

  • I will discard
  • you will discard
  • he/she/it will discard
  • we will discard
  • you will discard
  • they will discard

Toekomende tijd II

  • ik zal afgelegd hebben
  • jij zult afgelegd hebben
  • hij/zij/het zal afgelegd hebben
  • wij zullen afgelegd hebben
  • jullie zullen afgelegd hebben
  • zij zullen afgelegd hebben

Future perfect

  • I will have discarded
  • you will have discarded
  • he/she/it will have discarded
  • we will have discarded
  • you will have discarded
  • they will have discarded

Conditionalis I

  • ik zou afleggen
  • jij zou afleggen
  • hij/zij/het zou afleggen
  • wij zouden afleggen
  • jullie zouden afleggen
  • zij zouden afleggen

Conditional present

  • I would discard
  • you would discard
  • he/she/it would discard
  • we would discard
  • you would discard
  • they would discard

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgelegd
  • jij zou hebben afgelegd
  • hij/zij/het zou hebben afgelegd
  • wij zouden hebben afgelegd
  • jullie zouden hebben afgelegd
  • zij zouden hebben afgelegd

Conditional perfect

  • I would have discarded
  • you would have discarded
  • he/she/it would have discarded
  • we would have discarded
  • you would have discarded
  • they would have discarded

Imperatief

  • jij leg af
  • jullie legt af

Imperative

  • you discard
  • you discard

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van afleggen