Vervoeging van africhten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik richt af
  • jij richt af
  • hij/zij/het richt af
  • wij richten af
  • jullie richten af
  • zij richten af

Present

  • I tame
  • you tame
  • he/she/it tames
  • we tame
  • you tame
  • they tame

Onvoltooid verleden tijd

  • ik richtte af
  • jij richtte af
  • hij/zij/het richtte af
  • wij richtten af
  • jullie richtten af
  • zij richtten af

Simple past

  • I tamed
  • you tamed
  • he/she/it tamed
  • we tamed
  • you tamed
  • they tamed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgericht
  • jij hebt afgericht
  • hij/zij/het heeft afgericht
  • wij hebben afgericht
  • jullie hebben afgericht
  • zij hebben afgericht

Present perfect

  • I have tamed
  • you have tamed
  • he/she/it has tamed
  • we have tamed
  • you have tamed
  • they have tamed

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgericht
  • jij had afgericht
  • hij/zij/het had afgericht
  • wij hadden afgericht
  • jullie hadden afgericht
  • zij hadden afgericht

Past perfect

  • I had tamed
  • you had tamed
  • he/she/it had tamed
  • we had tamed
  • you had tamed
  • they had tamed

Toekomende tijd I

  • ik zal africhten
  • jij zult africhten
  • hij/zij/het zal africhten
  • wij zullen africhten
  • jullie zullen africhten
  • zij zullen africhten

Future

  • I will tame
  • you will tame
  • he/she/it will tame
  • we will tame
  • you will tame
  • they will tame

Toekomende tijd II

  • ik zal afgericht hebben
  • jij zult afgericht hebben
  • hij/zij/het zal afgericht hebben
  • wij zullen afgericht hebben
  • jullie zullen afgericht hebben
  • zij zullen afgericht hebben

Future perfect

  • I will have tamed
  • you will have tamed
  • he/she/it will have tamed
  • we will have tamed
  • you will have tamed
  • they will have tamed

Conditionalis I

  • ik zou africhten
  • jij zou africhten
  • hij/zij/het zou africhten
  • wij zouden africhten
  • jullie zouden africhten
  • zij zouden africhten

Conditional present

  • I would tame
  • you would tame
  • he/she/it would tame
  • we would tame
  • you would tame
  • they would tame

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgericht
  • jij zou hebben afgericht
  • hij/zij/het zou hebben afgericht
  • wij zouden hebben afgericht
  • jullie zouden hebben afgericht
  • zij zouden hebben afgericht

Conditional perfect

  • I would have tamed
  • you would have tamed
  • he/she/it would have tamed
  • we would have tamed
  • you would have tamed
  • they would have tamed

Imperatief

  • jij richt af
  • jullie richt af

Imperative

  • you tame
  • you tame