Vervoeging van afrollen
Onbepaalde wijs (infinitief): afrollen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rol af
- jij rolt af
- hij/zij/het rolt af
- wij rollen af
- jullie rollen af
- zij rollen af
Present
- I unfurl
- you unfurl
- he/she/it unfurls
- we unfurl
- you unfurl
- they unfurl
Onvoltooid verleden tijd
- ik rolde af
- jij rolde af
- hij/zij/het rolde af
- wij rolden af
- jullie rolden af
- zij rolden af
Simple past
- I unfurled
- you unfurled
- he/she/it unfurled
- we unfurled
- you unfurled
- they unfurled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgerold
- jij hebt afgerold
- hij/zij/het heeft afgerold
- wij hebben afgerold
- jullie hebben afgerold
- zij hebben afgerold
Present perfect
- I have unfurled
- you have unfurled
- he/she/it has unfurled
- we have unfurled
- you have unfurled
- they have unfurled
Voltooid verleden tijd
- ik had afgerold
- jij had afgerold
- hij/zij/het had afgerold
- wij hadden afgerold
- jullie hadden afgerold
- zij hadden afgerold
Past perfect
- I had unfurled
- you had unfurled
- he/she/it had unfurled
- we had unfurled
- you had unfurled
- they had unfurled
Toekomende tijd I
- ik zal afrollen
- jij zult afrollen
- hij/zij/het zal afrollen
- wij zullen afrollen
- jullie zullen afrollen
- zij zullen afrollen
Future
- I will unfurl
- you will unfurl
- he/she/it will unfurl
- we will unfurl
- you will unfurl
- they will unfurl
Toekomende tijd II
- ik zal afgerold hebben
- jij zult afgerold hebben
- hij/zij/het zal afgerold hebben
- wij zullen afgerold hebben
- jullie zullen afgerold hebben
- zij zullen afgerold hebben
Future perfect
- I will have unfurled
- you will have unfurled
- he/she/it will have unfurled
- we will have unfurled
- you will have unfurled
- they will have unfurled
Conditionalis I
- ik zou afrollen
- jij zou afrollen
- hij/zij/het zou afrollen
- wij zouden afrollen
- jullie zouden afrollen
- zij zouden afrollen
Conditional present
- I would unfurl
- you would unfurl
- he/she/it would unfurl
- we would unfurl
- you would unfurl
- they would unfurl
Conditionalis II
- ik zou hebben afgerold
- jij zou hebben afgerold
- hij/zij/het zou hebben afgerold
- wij zouden hebben afgerold
- jullie zouden hebben afgerold
- zij zouden hebben afgerold
Conditional perfect
- I would have unfurled
- you would have unfurled
- he/she/it would have unfurled
- we would have unfurled
- you would have unfurled
- they would have unfurled
Imperatief
- jij rol af
- jullie rolt af
Imperative
- you unfurl
- you unfurl