Vervoeging van afstuderen
Onbepaalde wijs (infinitief): afstuderen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik studeer af
- jij studeert af
- hij/zij/het studeert af
- wij studeren af
- jullie studeren af
- zij studeren af
Present
- I graduate
- you graduate
- he/she/it graduates
- we graduate
- you graduate
- they graduate
Onvoltooid verleden tijd
- ik studeerde af
- jij studeerde af
- hij/zij/het studeerde af
- wij studeerden af
- jullie studeerden af
- zij studeerden af
Simple past
- I graduated
- you graduated
- he/she/it graduated
- we graduated
- you graduated
- they graduated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgestudeerd
- jij hebt afgestudeerd
- hij/zij/het heeft afgestudeerd
- wij hebben afgestudeerd
- jullie hebben afgestudeerd
- zij hebben afgestudeerd
Present perfect
- I have graduated
- you have graduated
- he/she/it has graduated
- we have graduated
- you have graduated
- they have graduated
Voltooid verleden tijd
- ik had afgestudeerd
- jij had afgestudeerd
- hij/zij/het had afgestudeerd
- wij hadden afgestudeerd
- jullie hadden afgestudeerd
- zij hadden afgestudeerd
Past perfect
- I had graduated
- you had graduated
- he/she/it had graduated
- we had graduated
- you had graduated
- they had graduated
Toekomende tijd I
- ik zal afstuderen
- jij zult afstuderen
- hij/zij/het zal afstuderen
- wij zullen afstuderen
- jullie zullen afstuderen
- zij zullen afstuderen
Future
- I will graduate
- you will graduate
- he/she/it will graduate
- we will graduate
- you will graduate
- they will graduate
Toekomende tijd II
- ik zal afgestudeerd hebben
- jij zult afgestudeerd hebben
- hij/zij/het zal afgestudeerd hebben
- wij zullen afgestudeerd hebben
- jullie zullen afgestudeerd hebben
- zij zullen afgestudeerd hebben
Future perfect
- I will have graduated
- you will have graduated
- he/she/it will have graduated
- we will have graduated
- you will have graduated
- they will have graduated
Conditionalis I
- ik zou afstuderen
- jij zou afstuderen
- hij/zij/het zou afstuderen
- wij zouden afstuderen
- jullie zouden afstuderen
- zij zouden afstuderen
Conditional present
- I would graduate
- you would graduate
- he/she/it would graduate
- we would graduate
- you would graduate
- they would graduate
Conditionalis II
- ik zou hebben afgestudeerd
- jij zou hebben afgestudeerd
- hij/zij/het zou hebben afgestudeerd
- wij zouden hebben afgestudeerd
- jullie zouden hebben afgestudeerd
- zij zouden hebben afgestudeerd
Conditional perfect
- I would have graduated
- you would have graduated
- he/she/it would have graduated
- we would have graduated
- you would have graduated
- they would have graduated
Imperatief
- jij studeer af
- jullie studeert af
Imperative
- you graduate
- you graduate