Vervoeging van afvallen
Onbepaalde wijs (infinitief): afvallen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik val af
- jij valt af
- hij/zij/het valt af
- wij vallen af
- jullie vallen af
- zij vallen af
Present
- I apostatize
- you apostatize
- he/she/it apostatizes
- we apostatize
- you apostatize
- they apostatize
Onvoltooid verleden tijd
- ik viel af
- jij viel af
- hij/zij/het viel af
- wij vielen af
- jullie vielen af
- zij vielen af
Simple past
- I apostatized
- you apostatized
- he/she/it apostatized
- we apostatized
- you apostatized
- they apostatized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben afgevallen
- jij bent afgevallen
- hij/zij/het is afgevallen
- wij zijn afgevallen
- jullie zijn afgevallen
- zij zijn afgevallen
Present perfect
- I have apostatized
- you have apostatized
- he/she/it has apostatized
- we have apostatized
- you have apostatized
- they have apostatized
Voltooid verleden tijd
- ik was afgevallen
- jij was afgevallen
- hij/zij/het was afgevallen
- wij waren afgevallen
- jullie waren afgevallen
- zij waren afgevallen
Past perfect
- I had apostatized
- you had apostatized
- he/she/it had apostatized
- we had apostatized
- you had apostatized
- they had apostatized
Toekomende tijd I
- ik zal afvallen
- jij zult afvallen
- hij/zij/het zal afvallen
- wij zullen afvallen
- jullie zullen afvallen
- zij zullen afvallen
Future
- I will apostatize
- you will apostatize
- he/she/it will apostatize
- we will apostatize
- you will apostatize
- they will apostatize
Toekomende tijd II
- ik zal afgevallen zijn
- jij zult afgevallen zijn
- hij/zij/het zal afgevallen zijn
- wij zullen afgevallen zijn
- jullie zullen afgevallen zijn
- zij zullen afgevallen zijn
Future perfect
- I will have apostatized
- you will have apostatized
- he/she/it will have apostatized
- we will have apostatized
- you will have apostatized
- they will have apostatized
Conditionalis I
- ik zou afvallen
- jij zou afvallen
- hij/zij/het zou afvallen
- wij zouden afvallen
- jullie zouden afvallen
- zij zouden afvallen
Conditional present
- I would apostatize
- you would apostatize
- he/she/it would apostatize
- we would apostatize
- you would apostatize
- they would apostatize
Conditionalis II
- ik zou zijn afgevallen
- jij zou zijn afgevallen
- hij/zij/het zou zijn afgevallen
- wij zouden zijn afgevallen
- jullie zouden zijn afgevallen
- zij zouden zijn afgevallen
Conditional perfect
- I would have apostatized
- you would have apostatized
- he/she/it would have apostatized
- we would have apostatized
- you would have apostatized
- they would have apostatized
Imperatief
- jij val af
- jullie valt af
Imperative
- you apostatize
- you apostatize